Krioelen in de Doelen (door Drs. P)

Verschenen in Janviool 17, 1978

Rotterdam had in juni (1978 red.) een groot Folk Festival, waar ook Vlaanderen vertegenwoor­digd was. Het programma van de drie groepen – ’t Kliekske, Wannes van de Velde en Rum – zou bijeengepraat worden door Urbanus van Anus, een man wiens pseudoniem onder zijn kunnen ligt. Hij was echter verhinderd, en ik werd erover opgebeld. Het verzoek om zijn taak over te nemen joeg me geen vrees aan. Ik heb al vaak met Belgen te maken gehad, en ook Rotter­dam is me bekend. Folk ligt weliswaar niet zozeer in mijn gezichtskring, maar van ’t Kliekske had ik al eens gehoord, en zowel Rum als van de Velde zag ik al eerder op­treden.

Het leek me mogelijk om deze gasten van welgekozen bewoor­dingen te voorzien. Daarbij kwam het genoegen om iets terug te doen voor al het aangename dat ik daarginds pleeg te beleven, en om ook eens kennis te maken met een andere amusementssector. Losse uitingen hiervan waren uiteraard wel eens op mijn pad gekomen, maar daarmee heb je nog geen volledig begrip van het folk-klimaat. Nu eens hoor je een lied met achttien coupletten, dan weer een adembenemende gitaarsolo.

Het woord folk riep voor mij lange japonnen en gek­ke hoeden op, kampvuren, een­voudig voedsel en veel dialect. Maar geen ploertigheid – daar­mee associeer ik rock. Eerder een mat evangelistische men­senliefde, een geloof eigen­lijk.

Dit geldt natuurlijk voor de geïmporteerde folk, want ik kan me moeilijk voorstelIen dot bosbewoners, afgelegen agrari­ërs etcetera bij het uitvoe­ren van hun ontspanningsmuziek denken: “Wat zijn wij toch zuiver en schilderachtig. Wat gaan we aardig met de traditie om, in onze wijsheid.” Het spreekt vanzelf dat een lied, dat het dekzwabberen verlicht(te) of wat vertier brengt/bracht in een smidse, van betekenis verandert in een omgeving van kantoorbedienden, diepvrieseters, stedelingen. De tekst is stellig bijster interessant voor folkloristen, taalonderzoekers en zo meer; maar wil je er als doodgewoon luisteraar van genieten, dan moet je jezelf voorhouden dat het mooi is.

Folk bestaat overwegend uit liederen, waaronder wel goede, en gelukkig heeft het instrumentaal nogal wat te bieden. Gezang bij mandoline of zoiets komt weinig voor, en de muzi­kale werkzaamheden kunnen op twee manieren de aandacht verdienen – door de apparatuur of door virtuositeit. Draailier, rommelpot, moezelzak, schalmei, kromhoorn, rietpijp, hommel, knijpkat en dergelijke gereedschappen brengen ongewone klanken voort, die al die cou­pletten van een prettige om­lijsting kunnen voorzien. Anderzijds kun je op een alle­daagse viool of gitaar wonderen horen verrichten.

Kortom, het is vaak boeiend en stimulerend, en ik had hele­maal geen spijt van mijn avond. Het publiek (meest jong) was massaal, ondanks voetbaltele­visie, de stemming vrolijk, de organisatie lofwaardig. Ik wil nog wel eens.

Drs. P

Scroll naar boven