We kunnen er niet onderuit vast te stellen dat heel wat Belgische muzikanten buiten de grenzen stappen om hun mosterd te halen, wat de luisteraar heel wat interessante producties bezorgt. Zo ging violist Wouter Vandenabeele onder meer terug aan de slag met zijn Senegalese vrienden van Tamala. Ook een andere violist, Nicolaas Cottenie, was toe aan een derde album met zijn internationaal ensemble Halva, waarmee hij steeds dieper doordringt in de atmosferen van de Zuidoost-Europese klezmermuziek. Oudspeler Tristan Driessens zoekt het nog iets verder naar het oosten met zijn eveneens internationaal gekleurde ensemble Soolman. Helena Schoeters tenslotte legt dan weer op een totaal andere manier bruggen naar andere muzikale streken, door bewust over genregrenzen heen te stappen. Zij laat haar sopraanstem schitteren over een breed patrimonium van liederen, die instrumentaal in een werelds en jazzy kleedje opgesmukt worden.
TAMALA
Diboli
(Muziekpublique, muziekpublique18)

Voor hun derde album trok het aanvankelijke trio, Bao Sissoko (kora, kalebas, zang), Wouter Vandenabeele (viool, zang) en Mole Sylla (zang, kleine kora, kalimba, percussie) een aanvullende instrumentalist aan. Olivier Vander Bauwede voegt heel subtiel gitaar en harmonica toe aan het klankentapijt. De titel verwijst naar het grensdorp tussen Senegal en Mali, waar Silla’s voorouders vandaan kwamen. Banden met het verleden worden aangehaald in een eerbetoon aan alle muzikanten die vergeten raakten in de anonimiteit. Wellicht ademt dit album hierdoor nog meer de sfeer van de Mali blues.
In elk geval overvalt ons van bij het begin, met Garap (‘boom’, een ode aan de natuur), een uitgesproken melancholische, introspectieve sfeer in een ode aan de natuur. Waarna het eveneens in Wolof gezongen Xeesal (‘bleken van de huid’) ons uitnodigt om tevredener te zijn over onszelf. Verrassend gaat Olivier solerend inzetten op mondharmonica en met Wouter het voortouw nemen in het liefdeslied May Ma Sara, waar ze zich meestal terugtrekken in een versierende, begeleidingsrol.
Wijsheden rond jaloezie worden bezongen in Kiñaan, waarna we ons overgeven aan de bezwerende instrumentaal Alkebuna (‘Tuin van Eden’), een mysterieuze evocatie van het ontstaan van de mensheid. Hierin treden de vier meesters verrassend uit hun comfortzone. Veel te snel wordt deze ingetogen bloemlezing afgesloten met de in het Pulaar gezongen titelsong, een oogstlied dat uitnodigt tot samenwerking als ultiem instrument als samenleving te overleven.
HALVA
Musafir
(Zephyrus Records, Zep068)
Met Musafir realiseerde Nicolaas Cottenie (viool) een derde album met Halva, het internationale sextet dat verder bestaat uit violiste Alina Bauer (D), celliste Eline Duerinck (B), klarinetiste Susi Evens (GB), accordeonist Ira Shiran (ISR) en percussionist Robbe Kieckens. Vanuit zijn eigen composities blijft hij aanleunen bij de specifieke klezmertradities uit de Zuidoostelijke Europese regio’s. Ditmaal ligt de focus op de Roemeense en Griekse insteek ervan, waarbij hij zich in die regio’s als een echte ‘Musafir’ (reizirger, gast, vreemdeling) ging bewegen. Voor de uitwerking ervan trok hij vervolgens met Andreiana Achitzanova (zang, ney) en Muhittin Kemal (canun), gastmuzikanten aan die het plaatje wisten te vervolledigen.
De vier liederen op dit album verwijzen dan ook rechtstreeks naar diverse emoties die men als kwetsbare, gedwongen vluchteling of vreemdeling, of ‘gewone’ reiziger op een ander vermag te ervaren. Openen doen ze met Doina, wat staat voor een wervelende ritmiek uit het Roemeense platteland, met duidelijke wortels in het midden oosten, waarna percussie en ney voor een veel melancholischer sfeer zorgen in Peperuda Gankino dat de aanloop vormt naar Solitude, een eerste vocaal nummer. Het eveneens gezongen titelnummer vormt een verrassende synthese van de diverse, verbindende muzikale ontmoetingen die ons op dit album te beurt vallen.
Elk van de instrumenten komt ergens wel solerend improviserend op de voorgrond, niet in het minst de klarinet op het jachtige Traffic in Selanik, of de cello, inzettend met de viool op de rondedans Invartita de Primavera, in de sfeer van de ütȍgardon. We landen in rust en weemoed met het wiegelied Microcosm, en komen thuis in een lichtvoetig Hora Mare, na een overheerlijke trip.

SOOLMAN
Kashgul I-II
(ZEPHYRUS, SEYIR MUSIK, ZEP071)

Eind 2023 verscheen hier een overzichtsartikel rond de veelzijdige avonturen van de Belgische luitist Tristan Driessens zich (onder meer) toelegt op de klassieke muziek van het Ottomaanse hof. Teruggekeerd uit Istanbul richtte hij in 2016 onder andere Soolmaan op, een sextet waar hij zelf de composities voor neerpent.
Internationale kompanen hierin zijn de Griek Christos Barbas (ney, piano, zang, lavta), de Belgische jazz-saxofonist Nathan Daems (tenorsaxofoon, ney), de uit Luxemburg afkomstige celliste Annemie Osborne (cello), de Italiaanse grootmeester Andrea Piccioni (tamburello, riqq, bendir) en de Turk Levent Yıldırım (doholla, percussie). Met hen werkte hij aan een toen reeds besproken album dat resulteerde uit een traject als artist-in-residence in het Concertgebouw van Brugge. We komen hier evenwel nog even op terug gezien er zopas een nieuwe ‘editie’ verscheen, gespreid over twee schijfjes, waarbij naast een herschikking van de oorspronkelijk uitgebrachte nummers, enkele bijkomende nummers het geheel aanvullen.
Een Kashgul XL dus zo je wilt, staand voor een hedendaags modaal muziekalbum, gekenmerkt door krachtige contrasten met aroma’s uit India, Perzië en het Ottomaanse rijk. Samen schilderen ze klanktableaus die een denkbeeldige folklore en smeltkroes van tradities doen oplichten en waarin, mee omwille van het improvisatorische karakter van sommige passages, ook een jazztoets nooit ontbreekt.
HELLOUNE
Naked songs
(www.helenaschoeters.be, 2024)
Op haar cd Naked songs maakte Helloune (Helena Schoeters) een droom waar, door liederen die doorheen haar leven deel gingen uitmaken van haar zijn, in hun naaktheid te aanschouwen om ze vervolgens in een bad van haar onderscheiden muzikale invloeden onder te dompelen. Een voorlopige bloemlezing van zeven nummers in haar vertolkingen de sporen dragen van haar polyamoureusiteit (voor folk en Frans chanson, renaissance en barok, opera, Arabische muziek en jazz).
Hiervoor schoof ze met haar levensgezel Osama Abduralsol (qanun, oud), Hendrik Braeckman, magische melodieën en improvisaties wevend op gitaar, en Kristof Roseeuw (contrabas) rond de tafel. Ondanks hun onderscheiden achtergronden ontstond tussen hen een organische synergie die uitmondde in uitermate verfrissende en vernieuwende creatieve processen, ingezet op werk van klassieke componisten uit verschillende tijdsperioden. Henry Purcell (Dido’s lament), Antonio Vivaldi (Eja Mater, in Arabische versie), Franz Schubert (Der Leierman), Gabriel Fauré (Au bord de l’eau), Joaquin Rodrigo (Adela) componeerden vanuit een kern die bestond uit volksliederen.
Helloune grijpt nog uitdrukkelijker terug naar de intimiteit van die oorsprong en dit sluit aan bij een andere rode draad, de alom aanwezige melancholie. Wa Hahibi, dat ze leerde kennen via de Libanese Fairuz sloot dan weer naadloos aan bij Que je suis-je la fougère, dat haar terugvoert naar haar eerste jaar zangles. Eerder dan naakt zijn haar interpretaties op een sensuele manier meerlagig omgeven door kleurrijke sluiers.
