Eindelijk, dacht ik bij mezelf, toen ik onlangs toevallig het boek zag. Cornelis Vreeswijk krijgt, ook in Nederland, waar hij recht op heeft: een biografie. Die verscheen zowat een jaar geleden maar ik kende er, tot voor kort, het bestaan niet van. De auteur is Rutger Vahl, journalist en historicus, maar in 2000 ook medeoprichter van het Cornelis Vreeswijk Genootschap.
De vader van Vahl was een grote fan van de zanger en draaide de muziek van Cornelis op groot volume. De kleine Rutger hield er niet zo van. Toen hij, wat ouder, de lp’s van zijn vader herbeluisterde werd hij geraakt door Vreeswijks muziek. Vooral door de liederen op de Zweedse lp’s die zijn vader, tot zijn grote verbazing, had gekocht in een platenzaak tijdens een vakantie in Zweden. De man ontdekte daar dat Vreeswijks platenproductie in Zweden veel omvangrijker was dan in Nederland. Vreeswijk had in de Zweedse platenzaken een eigen bak. Net als Bach of Mozart, zeg maar. Na hersteld te zijn van een hersenbloeding in 2009 ging vader Vahl zich echt verdiepen in het werk van Vreeswijk en maakte letterlijke vertalingen van alle Zweedse liedjes van de zanger. Zo ontdekte zoon Rutger de grote rijkdom van het oeuvre van Vreeswijk en zette hij zich aan het schrijven van dit boek. Veel contacten met vrienden en kennissen van Vreeswijk, zowel in Zweden als in Nederland, het grasduinen in archieven en artikels over Vreeswijk, zijn uitgemond in deze biografie die de titel ‘Misschien wordt ’t morgen beter’ meekreeg.
In zowat 250 pagina’s verhaalt Vahl over het leven én het werk van Cornelis Vreeswijk. Veel treurigheid in dat leven. Al van kindsbeen af met oorlog, ziekte en pesterijen als dik jongetje. Maar later ook met mislukte relaties, drankproblemen en schulden bij de belastingen, ondanks het grote succes van de artiest en het daarmee gepaard gaand geldgewin. Zijn jaloezie, opvliegend karakter en vechtpartijen brachten hem ook in de gevangenis. Maar wat een leven voor de kunst! Vreeswijk heeft de ‘visa’, het Zweedse lied dat een grote traditie kende, werkelijk doen heropleven. Hij heeft deze traditie verrijkt met talloze liederen die de problemen van de jongeren en de Zweedse maatschappij in de laatste decennia van de vorige eeuw bezongen. Hij was er, en is er nog, een ware volksheld die grote waardering geniet. Zijn begrafenis op 2 december 1987 – hij was pas vijftig geworden – werd rechtstreeks uitgezonden op de Zweedse televisie. Sinds zijn dood is de aandacht voor Vreeswijk uitsluitend nog naar zijn oeuvre gegaan. Tijdens zijn leven waren de media vaak meer geïnteresseerd in zijn levensstijl en de daaruit voortvloeiende perikelen dan in zijn werk.
Het spreekt vanzelf dat Vahl, in deze eerste Nederlandse biografie, veel aandacht schenkt aan het leven van Vreeswijk in Nederland waarnaar hij vaak terugkwam bij familie en aan het ontstaan van zijn Nederlands repertoire. Ook enkele platen met Zweedse liederen werden in Nederland met Nederlandse muzikanten opgenomen.
Deze biografie is met veel zorg en na diepgaand onderzoek geschreven. Vreeswijk staat in Zweden op het niveau van een Bob Dylan in Amerika of van een Georges Brassens in Frankrijk. Terecht titelde de Franse krant ‘Le Monde’ bij Vreeswijks dood: Le Brassens Suédois est mort. Wie meer over die uitzonderlijke zanger wil vernemen, ook bijzondere weetjes over zijn inspiratiebronnen, zal dit boek dat ook een complete discografie en bibliografie bevat, graag ter hand nemen.