Two score
(Blowzabella, Blowzabella4)
Vorig jaar blies Blowzabella niet minder dan veertig kaarsjes uit. Tijd voor een stevige compilatie-cd om alles eens te resumeren, zou je dan denken. Niets bleek minder waar, ze hebben immers nog steeds zoveel nieuwe muzikale verhalen te vertolken. Dus hoogste tijd om (na vijf jaar) nog eens uit te pakken met een nieuw album. En ze halen fors uit met een forfaitscore,… de luisteraar wordt immers dermate achteruitgeblazen dat die zelfs geen tegenaanval overweegt.
Hun moeilijk te imiteren, op bourdons aangespannen klankmuur, waarbij ze hun sublieme aanvoelen van melodie en hun ritmische expertise steeds weer overtreffen, maakt van hen tot één van die groepen die, misschien nog meer voor andere muzikanten dan voor het eigenlijke publiek, als waarmerk en inspiratiebron beschouwd worden. Brass die vaak het ritme vastklit, waarrond draailier, trekzak en viool patronen weven die je alle hoeken van het muzikale universum laat horen, soms in de richting van de jazz, vormen het gewaarborgde basisrecept. Hoeveel van hun nummers binnen hun Brits-Europees repertoire werden niet reeds ‘gecovered’ door anderen?
Hoewel Andy Cutting (diatonisch accordeon) en Barnaby Stradling (basgitaar) meteen de forcing voeren vormt de opener Cé een eerste bijdrage van de Franse ‘indringer’ Gregory Jolivet (draailier), die, in hun kielzog stuwend, zelf deze wervelwind een ‘fuzzy pentatone rockwals’. Ook de saxofonen van de blazerssectie, bestaande uit Jo Freya (klarinetten, saxofoons, whistles, zang), Paul James en Jon Swayne (doedelzakken, saxofoons) en violist David Shepherd melden meteen present. Jolivet lijkt doorheen heel het album prominenter aanwezig dan vroeger, en ze maakten ook uitdrukkelijker gebruik van hun vocaal arsenaal, gedragen door de krachtige stemgeluid van Jo en Paul, dat we een eerste keer mogen genieten in de traditional The Uttoxeter Souling Song, waar Andy zijn ‘Turner’s’ mooi aan wist te verbinden.
Tegenover de harmoniezang vormen de doedelzakken vormen hier het blazersdecorum. Jo leverde voor deze selectie twee van haar danscomposities aan, de swingende SCCS Polkas en het afsluitende Colin een al even vlotte wals. Van zijn kant verblijdt Paul James ons vooreerst met Coteeto, dat ons verrast door de staccato’s op de doedelzak naast een onverwacht intermezzo van de sopraansaxen, en hier komt jazz wel heel dichtbij. Waar de viool van Dave Shepherd soms wat dreigt te verdwijnen in het totaalgeluid grijpt hij zijn kans voluit in The Grenoside Processional Dance, in oorsprong een zwaarddans die in 1951 gecreëerd werd door zijn vader Dick. Beklijvend hoe hier verder sopraan- en altsaxen teken elkaar uitgespeeld worden.
De subtiele instrumentale benadering van de traditonal Adam was a poacher, iel en onovertroffen ingezongen door Jo, maakt dit nummer tot één van de absolute hoogtepunten, niet in het minst door de saxofoons en draailier aangestuurde sublieme uitloop. Verder zal ze ook nog blijken te schitteren in de traditionele ballade Blackberry Fold, waar Gregory voorts een staaltje neerzet van virtuoos plukwerk op draailier. Jolivet schreef mazurka Camdence als bedankje aan Barn, voor bewezen diensten en laat hier bij de eerste bewegingen de draailier in legato toeren, hierin gevolgd door de saxofoons.
Aanvankelijk door Paul geschreven als step dance, krijgen we het introspectieve en wellicht meest intieme nummer, The lark descending hier in een licht gewijzigde vorm voorgeschoteld. Het werd een eerbetoon aan Ralph Vaughan Williams, in de melodie vooral gestuurd door de viool, met whistles in de tweede lijn. De tekst wordt op indrukwekkende wijze door hemzelf ingezongen. Jigs mochten uiteraard ook niet ontbreken en zo stonden Barnaby en Jon borg voor een setje.
Hun interne positieve spirit beurt je onweerstaanbaar op, en laat elke dansweerstand wegsmelten. Voor hun aanstekelijke brede glimlach tijdens het spelen moet je hen (spijtig genoeg) wel opzoeken tijdens een concert.