Paul Collin – echte naam Simon Witjas – was in de eerste helft van de twintigste eeuw tien jaar lang één van de muzikale ondersteuners van cabaretgrondlegger Jean-Louis Pisuisse. Zijn muziekcarriere kende een opmerkelijke onderbreking, maar hij bleef tot aan zijn dood in 1968 actief in het genre. Het onderhavige EP dateert van 1960, en laat slechts de man en zijn gitaar horen.
Paul Collin bracht zijn jeugd door in Antwerpen, waar hij al op jonge leeftijd optrad met Franse chansons. Hij kwam in 1914 als vluchteling naar Nederland om zijn brood te verdienen als violist, maar kwam al snel in contact met Jean Louis Pisuisse, die hem engageerde voor zijn ensemble als ‘diseur de genre’. Hij bleef jarenlang voor Pisuisse werken, leidde na diens gewelddadige dood een paar jaar het “Gezelschap Pisuisse”, en later “De troebadoers”.
Hij trad echter ook in los verband op met andere gezelschappen. Hij breidde zijn repertoire uit met Nederlandse liederen, zoals de door Koos Speenhoff geschreven liederen Dorussie en Opoe, en Dirk Witte’s De peren, een lied over een meisje van lichte zeden wat veel ophef zorgde. Paul Collin maakte tournees door heel Europa (onder meer een tournee door Denemarken met Truus Inpijn), maar zette plotseling een punt achter zijn loopbaan.
Hij had al jaren niets meer van zich laten horen, toen Wim Ibo hem in het begin van de jaren vijftig herontdekte en hem aanspoorde weer te gaan optreden. Hij was daarna actief tot zijn tachtigste en werkte ook mee aan een kleinkunstparade over de jaren1918-1940, getiteld “Waar blijft de tijd?” (1963/64).