De Garre
(eigen beheer)
Net geen vijftien jaar terug ontstond – een beetje als spin-off (en dat is zeker niet onheus bedoeld) van Kadril en Follia! – een gezelschap dat in eerste instantie een gooi deed naar het balfolkcircuit, niet zonder succes overigens. Hans Quaghebeur (accordeon, draailier, ukelele en banjo), Dirk Verhegge (gitaren en banjo) en Johan Fernand Decancq (sopraan- en baritonsax, dwarsfluit en doedelzak) zijn er van bij het eerste uur bij, en kregen ondertussen het gezelschap van Bart De Cock (nyckelharpa en doedelzak) en niet in het minst Mariken Boussemaere (zang, dwarsfluit en autoharp), die met haar doorgaans in het West-Vlaams gezongen (gelukkig werd voor anderstaligen een Engelse vertaling voorzien in het booklet) en deels zelf (in uitgesproken ‘plat’) geschreven teksten de door Quaghebeur zorgvuldig uitgeselecteerde, bijna ter ziele gegane, melodieën luister bijzet. Hans is immers niet te stoppen in zijn ijverige speurtocht naar vergeten pareltjes in liedboeken allerhande, waarvan eveneens een aantal teksten weerhouden werden.
Eindelijk een langverwacht ‘debuut’ van een kwintet dat zeker niet weigerachtig is om ten dans te spelen, maar ondertussen hun meesterschap over hun uitgebreid instrumentarium en oor voor verfijnde arrangementen ongeremd botvierden op het basismateriaal. Dit levert een ongemeen sterk gerijpte muzikale klassewijn op. Mariken slaagt er met heel gevatte poëtische teksten perfect in om liefdesmiserie in alle rauwheid uit te zingen, getuige eerst en vooral het walsje Kwit (kwijt), gedragen door Hans’ accordeon, die het draagvlak vormt voor een subtiel duel tussen sax en doedelzak.
Nog pakkender is Ballesoire (schommel) waarin het instrumentarium, strak geritmeerd door gast-percussionist Jo Zanders, op magistrale wijze de schommelbeweging weet te evoceren en je zowaar tot trance dreigt te voeren. Nieweerd (nietsnut) en De ruiter bieden Dirk Verhegge dan weer de gelegenheid met een staaltje van zijn even ingetogen als virtuoos gitaarspel, waarbij in laatstgenoemd nummer ook de doedelzakken niet onopgemerkt blijven. Diep in oude liedboeken trof Hans Sint Jans Gheleide, waarin andermaal accordeon, sax en droge percussie de hoofdtoon voeren om dit pareltje, ook voorzien van een tintelend banjo-intermezzo, de eenentwintigste eeuw binnenloodsen.
Van kommer en kwel is ook Buutn Oasem (buiten adem) doorwrocht,… “durfde ik maar zo ver als ik geraakte”. Toch blijkt het verlangen naar de liefde groter dan de weerzin voor de ontgoocheling, in Blijf, waarvan we ook nog een interessante draailierbegeleiding onthouden, en Patientiekruid, dat eens te meer aantoont hoe sax en doedelzak zich weten te verenigen in een geslaagd huwelijk. Toch weerklinkt er ongewis alweer een ferme waarschuwing in Mispakt (…je maar niet aan dat opgetut kind).
Dit album, dat echt niet onder de radar mag blijven, sluit af met drie traditionals: een heel melancholisch vertolkte ballade De korporaal, geflankeerd door een Ronda Suite dat ons naar zuiderse salterello-sferen voert in een mengsel van droge uptempo-percussie, twinkelend banjospel en blijmoedig doedelzakgeschal. De stem van Mariken lijkt wel vergroeid met de nummers. Eenmaal moeten we haar missen,… in de swingende, optimistische afsluiter Le petit bois Martin, waar eens te meer doedelzak en sax boeiende dialogen oplevert. Nee, ze gingen niet over één nacht ijs, die ‘ouwe’ rotten.