Hoofdelementen uit onderstaande cd-besprekingen vormen een Italiaans trio, bestaande uit de tweeling Adriano (Keltische harp, zang en voetpercussie) en Caterina Sangineto (strijkpsalter, zang, fluit), naast Jacopo Ventura (akoestische gitaar), onder diverse vlaggen uitpakkend met verschillende invalshoeken van de traditionele, oude én eigentijdse zelf gecomponeerde muziek. Daarnaast belichten we een interessant soloproject van Adriano. Er wordt dus niet van één walletje gegeten. Als Ensemble Sangineto sturen ze vooral aan om de Italiaanse zangtradities uit te lichten vanuit een verfrissende en creatieve benadering. Met het petje van Lyradanz op staan ze als één blok achter een boeiend dansrepertoire, en met de kleuren van Antica Liuteria Sangineto verdedigen ze de oude muziek, waarmee ze teruggrijpen naar de tijd van Leonardo da Vinci. Niet zonder reden vatten we binnen dit overzicht aan met deze laatste.
ANTICA LIUTERIA SANGINETO – Leonardo il suono del genio (eigen beheer, www.ensemblesangineto.com)
Eén van de meest vermaarde instrumentenbouwers in Italië is niemand minder dan Michele Sangineto, vader van eerder vermelde tweeling. In 1978 vatte hij reeds een carrièrewending aan door zich te bekwamen in het bouwen van een onnoemelijke reeks aan snaarinstrumenten. Dertig jaar later besloot hij verder in de tijd door te dringen door zich volledig te richten op de studie van instrumenten zoals die aanwezig zijn in werk van de meesters uit de Italiaanse renaissance (waaronder Leonardo Da Vinci), en onder andere Arnault de Zwolle en de gebroeders Van Eyck bij ons. Michele bouwde vervolgens een aantal prototypes van instrumenten die Leonardo uittekende in de Madrid Codex II, de viola organista, de piva a vento continuo en de organo di carta. Naar aanleiding van de vijfhonderdste sterfdatum van Da Vinci deelde hij in een brief (opgenomen in het booklet) symbolisch zijn bevindingen hieromtrent.
Samen met Adriano, die hier de Leonardo-instrumenten bespeelt (naast harp, percussie en zang), Caterina (blokfluiten, psalter, harp, percussie en zang), en Jacopo, die hier gitaar inruilt voor barokluit, ging Michele vervolgens op zoek naar een geschikte bloemlezing van werk uit die tijd, om de instrumenten tot hun volle rijkdom te laten komen. Daarin mocht zeker werk van Heinrich Isaac (vermoedelijk geboren in Brabant rond 1450 en alvast gestorven in Firenze in 1517) niet ontbreken. Hij laat zich vertegenwoordigen met La Spagna, La morra en Mon père m’a donné mari. Verder vinden we op deze parel werk van Thoinot Arbeau, Josquin Desprez (o.a. zijn Mille regretz), Francisco de la Torre, Loyset Compère, naast een aantal anonieme werken uit die periode.
Aan dit project werd uiteindelijk ook bijgedragen door Marco (lira de braccio) en Angela Ambrosini (viola a chiavi, lees nyckelharpa) en Francesco Motta op liuto rinascimentale. In tegenstelling tot binnen de hierna besproken albums stellen ze zich hier volledig in interpretaties die heel nauw aansluiten bij het origineel. Het werd een mooi, rijk gedocumenteerd voorbeeld van hoe oude en traditionele muziek ooit veel meer convergeerden dan later het geval was.
ENSEMBLE SANGINETO – Grand Tour Vol. 1 (Folkest Dischi, www.ensemblesangineto.com, DF18-3)
Dit album vormt een eerste van twee luiken die samen de ambitie koesteren Italiaanse traditionele muziek vanuit de twintig regio’s te belichten. Vrij ambitieus is dus de poging van dit trio om de rijkdom en complexiteit van die culturele mozaïek, vol regionale accenten en linguistische diversiteiten te documenteren zonder te vervallen in academische saaiheid. Dit doen ze onder meer – met respect voor die tradities en stijlen – door alsnog de invloed toe te laten van internationale (hedendaagse) invloeden, voornamelijk uit Ierland, Schotland, Frankrijk en Bretagne. Zo behouden ze continuïteit in de stijlen, terwijl ze die muziek ook laten herleven. Hoewel alles gezongen wordt in de Italiaanse dialecten, krijgen we een mengsel dat mee gekleurd wordt door de Oude muziek, en evengoed door de hedendaagse ‘trad’-stijlen.
Ze bedienen zich van een ietwat verrassend instrumentarium. De hoofdzang wordt toebedeeld aan Caterina Sangineto, die zich instrumentaal vooral door een strijkpsalter laat begeleiden. De twee andere muzikanten leveren een bijdrage in de samenzang, waarbij Adriano Sangineto op de harp aan de slag gaat en Jacopo Ventura gitaren en bouzouki voor zijn rekening neemt. De grand tour start in Umbria, met de saltarello ‘Rinello’, die eerder al door Lucilla Galleazzi nieuw leven ingezongen werd. Deze ballade maakte eertijds ook heel wat furore in de Franse regionen. Uit Liguria kiezen ze met Lanterna voor een zeemanslied uit Genua, om vervolgens naar Toscana over te steken met een sterk op de strijkpsalter ingezette dialoog tussen een vader die zijn dochter Violina de mond openbreekt over de identiteit van haar geliefde. En wat een naïef pastoraaltje uit Lombardia lijkt, blijkt zwanger te zijn van ambigue woordspelingen tussen twee geliefden.
Het klaaglied Mare maje pikte ze uit de Abruzzo, dat ze overnemen in het lokale dialect. Uiteraard mocht ook een passionele moordballade niet ontbreken, en die vinden ze in Chi bussa alla mia porta, verspreid in diverse regio’s, maar hier vertolkt vanuit de versie van Emilia-Romagna. Vervolgens reizen ze zuidwaarts, eerst naar Compania met een wellicht uit de dertiende eeuw stammend volkslied uit Napels, om vervolgens de boot te nemen naar de eilanden, Sicilië, waar ze mededogen voelen voor een deerne die geen man weet te vangen, en zo tot armoede gedoemd blijft (Si maritau Rosa). In het Sardijns vertolken ze vervolgens (een stuk uit) het revolutionaire protestlied Procurade e moderare, dat, geschreven door Francesco Ignazio Mannu in 1794, uit 376 verzen bestaat.
Heel wat dichter bij Venetië eindigt het eerste deel van hun queeste in Friuli, met het innemende kerstlied Lusive la lune. Telkens hechten ze dus heel veel belang aan de historische situering van de nummers, en kiezen ze daarnaast consequent voor heel creatieve zanginterpretaties, die gerust wat mogen afwijken van de ‘traditionele’ zangwijzen, zonder deze respectloos overboord te gooien. Hun nieuwe, eigentijdse bovenlaagjes vallen dan ook heel goed in de smaak.
LYRADANZ – Carosello (eigen beheer, www.lyradanz.com BFC023/1)
Lyradanz vormt zowaar een alter ego van het Ensemble Sangineto. Dit petje wordt opgezet waar ze gevraagd worden om balfolk te spelen. Ook deze wereld is hen niet vreemd en ze werkten doorheen de jaren een breed spectrum uit aan instrumentale en gezongen dansvormen, die veel ruimer gaan dan de specifiek Italiaanse. Ze doen dit met eigen composities, vooral van de hand van Adriano. Is het dan wel toevallig dat ze de mixing en mastering in de professionele handen legden van Jeroen Geerinck (Snaarmaarwaar, Novar, Spilar, Hot Griselda en solo als Geronimo?). Met bodhran en elektrische piano versterkt hij trouwens samen met Youmi Bazoge (viool) mee de cercle circassien Giramondo dat, net als de hanter dro Il riscatto, waar percussie in handen gegeven werd van Antonin Volson, geschreven werd door Caterina.
Ze klopten ook aan bij Guillaume Lopez, die Occitaanse tekst toevoegde aan Adriano’s Ronde de Quercy Ont-es la mar?, dat openingsnummer mee inzong,… en fluit en doedelzak uiteraard niet werkloos kon laten lijden. Pittig is ook hun Dune a specchio, een branle de Noirmoutier, die door het potige Auvergnac vioolspel van Camille Raibaud dat net ietsje meer ontvangt. Ook voor hun Gigo Val Varaita huurden ze een aanvullende violist in met name Gabriele Ferrero, terwijl Mattia Garavaglia het klanktapijt verbreedt in de Congo des Captieux Die nuovo l’Estate en accordeonist Stephane Milleret meestapt in hun Carnaval (een bourrée in twee tijden).
Afsluiten doen ze met dansnummer voor gevorderden wanneer ze ons hun trage, gezongen wals in elf tijden Giostra del tempo aanbieden. Ondanks de samenwerking met een uitgelezen keure aan gastmuzikanten, blijven het ook hier de harp en de psalter die naast de gitaarsnaren duidelijk de boventoon voeren.
ADRIANO SANGINETO – Finisterra (eigen beheer, www.adrianosangineto.com)
Op dit solo-album zet Adriano een samenvatting neer van twintig jaar toewijding aan de Keltische harp, die voor hem meer is geworden dan een levensgezel. Hij heeft het gevoel dat zijn identiteit er mee door werd gevormd. Begrijpelijk als je weet dat hij speelt op een door zijn vader Michele gebouwd exemplaar, dat doorheen de jaren ook een toegangspoort gebleken is tot een netwerk van gelijkgezinde muzikanten die elkaar wederzijds wisten te inspireren en verrijken. Hij levert hier een bundel composities die hij schreef tussen 2020 en 2022 (toen heel wat muzikanten hiervoor ruimschoots de tijd vonden). Hierin weerspiegelen talrijke alternerende emoties die zijn gedachten kleuren in die donkere tijd.
Nummers als Metamorfosie (onder heerlijke accordeonlaagjes van Renzo Ruggieri) en Alchimia (waarin hij experimenteert met de elektronische geluiden uit vocoder en micromoog van Roberto Colombo) vertolken een belangrijke ontwikkeling in zijn leven. Terwijl hij andere, zoals Ali d’Autunnu, Marea en Aurora boreale (op klarinet mee begeleid door Sergio Del Mastro), beschouwt als mentale oplossingen om weg te vluchten uit de bewegingsbeperkingen die de lockdowns met zich meebrachten.
Marea vormt een heel lyrisch – met de allures van Andreas Vollenweider – item, waarin Anna-Maria Hefele een gesmaakte bijdrage levert door haar inbreng van boventoonzang, nyckelharpa en contrabas. Ook ontstonden er enkele muzikale thema’s uit de melodische en percussieve drijfveren van de tapdans, getuige Harp & Tap, Arlecchino, Whip in the water waarin hij dueleert met de basklarinet van Selene Framarin, en de bonustrack Neverending Tap, die vorm geven aan een project waar hij al jaren van droomde, meer bepaald hoe de harp aan te wenden als dansbegeleidingsinstrument.
Tenslotte gaat hij ook voortdurend op zoek naar nieuwe sonoriteiten en ritmes, hierbij verwijzend naar ‘het einde van de wereld’, de titel van dit album, waarbij hij de voorheen verkende grenzen gaat overschrijden, hierin aangespoord door anderen. Met nummers als een jazzy klinkend Orizzonte en het naar ragtime geurende Blue harp, dat laatste mee ingekleurd door de wurlitzer van Roberto Olzer, drukt hij dan ook nog duidelijker zijn eigen zielenroerselen uit via de harp. Ook zijn dialoog met de vibrafoon van Giovanni Caruso in Il cappellaio matto en de calypsosferen in het mee op gitaar (Angela Centola) begeleide Trottola leveren swingende tafereeltjes op.