(ARC Music, EUCD2959)
Didier Laloy, onze onvolprezen meester op diatonisch accordeon, en de Luikse violist Damien Chierici gingen voor het eerst samen aan de slag binnen het – mee door Manu Champagne (zang en gitaar) gedragen – vernuftig experiment om met de muziek van Nirvana akoestisch èn energiek aan de slag te gaan. Folk Nevermind (Homerecords) was het verbluffende resultaat. Bij Duplex betreden Didier en Damien verder in dit originele spoor. Eerstgenoemde ontpopt zich vooral als rockende virtuoos op de viool, en verlaat hierbij klassieke en traditionele paden. Van Didier is algemeen geweten dat voortdurend op zoek is zijn muzikale ruimte nog verder te verbreden. Ze namen drummer Olivier Cox en de geraffineerde toetsenist Quentin Nquyen mee onder de arm. Antoine Dawans is gast op trompet. Hun nieuwe avontuur valt dan ook het best te omschrijven als een fantasierijk en surrealistisch muzikaal dagboek, waarin folk- en wereldmuziek, elektropop en cinematografische instrumentale landschappen zich in een draaikolk verwikkelen.
Tijdens de aanvankelijke plannen droomden Didier en Damien ervan om fysiek op reis te gaan, om her en der muzikanten uit te nodigen mee in te stappen in het project. De pandemie dwong hen die oefening stop te zetten en over te gaan naar een imaginaire reis, een hypnotische wakkere droom die hen in staat stelde vol de fantaseren over een anarchistische reis vol nostalgie en ontdekkingen. Jules Verne achterna zo je wilt. In Cast of komt de wind op en bollen de zeilen. Ze belanden zo eerst in Saint-Malo, waar ze op een winterse avond in het Magic house keuvelen over vroegere en toekomstige reizen. Wanneer de nacht valt wordt alles wat mistiger en ’s morgens verzacht de Broken leaf tea enigszins hun kwellingen. Het is de trompet van Antoine Dawans die hen met zijn blue notes tegemoet komt in het hart van het cosmopolitische London in Bakerloo circle, met een knipoog naar de underground scene van de late zestiger jaren, waar de groep Bakerloo furore maakte.
Balkanritmes en oriëntaals getinte klanken op de toetsen larderen op zich in een fel crescendo ontwikkelend Vikhren, drijvend op donkere legendes, opgediept uit de dorpjes rond het gelijknamige Bulgaarse gebergte. Vervolgens plooien we onmiddellijk terug in de oorstrelende wals Valse de Quessant, waarin ze zich laten inspireren door ‘Eusa’ (Quessant in het Bretoens) van Yann Tiersen, het eiland voor de kust van Brest waar deze laatste zich ook vestigde, en ons ook even meevoeren naar de dreiging die er tijdens stormen van uitgaat. Op naar Cuba dan met zijn tango, son, bolero… Kortom, een eiland waar het bruist van sensuele ritmes en dansen. Aan festief gemoed ontbreekt het niet in Cabestan’go. Vera (Sola) ontmoeten we in New York, meerbepaald in Greenwich Vilage, ooit de thuisbasis van de tegencultuur gedragen door de mythische folk- en jazzclubs.
Ook de ruwe, overweldigende natuur van de Canadese Rocky Mountains weet hen te raken met Wapta falls, waar dat ze infuseren met melodieën en rituelen van de oorspronkelijke bevolking. O’Mar bezingt dan weer een zee, van zand ditmaal, in een eerbetoon aan de Syrische zanger Omar Souleyman. Een psychedelische terugkeer in de tijd wordt geëvoceerd in The cryptogram of La Buse, die verwijst naar de gecodeerde tekst die de piraat Olivier Levasseur (La Buse), zijn bemanning zou toegeworpen hebben net voor hij opgehangen werd op Réunion in 1730, en hen zou moeten geleid hebben naar een enigmatische piratenschat. Nog wat verder terug in de tijd bouwen ze wat rust in met hun heel eigenzinnig uitgewerkte Pavane, die ons ook wel midden de godsdienstoorlogen en naar Henry IV voeren. Voor hun titelnummer lieten ze zich inspireren door een gedicht van Oscar Vladislas de Lubicz-Milasz.
De keuze voor Maelstrom in verwijzing naar de Lofoten kon niet beter gekozen worden, want we ondergaan een wilde dans van twee kolkende zeestromen, die nu eens haast fluisterend tegen elkaar aanleunen. Om vervolgens weer stormachtig de (respectvolle) confrontatie te zoeken. Uitgeput van al hun wervelende avonturen besluiten de protagonisten even lui uit te hangen onder de palmbomen op een Caribisch strand, waar hun doezeligheid evenwel verstoord wordt door de fabuleuze sirene Honey Rider, die al snel opduikt uit de blauwe golven en hen verleidt (veel inspanningen hoeft ze daarvoor niet te leveren) om alweer nieuwe horizonten te verkennen, waar we uiteraard nu reeds naar uitkijken.
Zo wisselen melodieuze en melancholische passages voortdurend af met stevige, energieke ritmiek binnen de lijnen van heel fijn afgestemde arrangementen, uitgesmeerd over veertien nummers met tot de verbeelding sprekende titels, en meerlagige spanningsbogen, in evenveel beklijvende instrumentale verhalen.