Een tweetal jaar terug vatte de Association d’Étude, de Promotion et d’ Enseignement des Musiques Traditionnelles des Pays de France (kortweg AEPEM) naast hun talrijke andere uitgaven, waarbij ze onder meer jonge muzikanten ondersteunen bij het realiseren van een (eerste) album, het ambitieuze plan op om een cd-reeks op te starten waarin telkens één instrument, één muzikant en één specifieke, aan een bepaalde regio gebonden muzikale traditie onder de schijnwerpers wordt gebracht. In die serie Un musicien, un instrument, un répertoire zijn ze zopas aan aflevering zeven toe. Tijd dus om ze onder de aandacht te brengen, want elk album moeten we zien als een portret van een traditie, een facet van het Franse culturele weefsel, resultaat van eeuwenlang kunstambacht. Telkens wordt de cd vergezeld van een heel informatief, soms ook rijk geïllustreerd booklet.
Michel Nioulou
Vielle à roue, musique traditionnelle de Charollais et Brionnais
(AEPEM 18/03)
Deze draailierspeler is er eentje buitencategorie, hoewel hij misschien altijd wat onder de radar gebleven is. Hij verwierf bij zijn adepten de reputatie een meester te zijn in het componeren van melodieuze nummers. Geboren in 1964 in Lyon trok hij naar de Brionnais, de geboortestreek van zijn moeder, waar hij bejaarde traditionele muzikanten en zangers ontmoette. Op hun leest sloeg hij doorheen de jaren zelf aan het componeren van dansmelodieën, zich uitlevend op de draailier. Op dit album beperkte hij zich evenwel tot 14 unieke traditionele suites van melodieën, zorgvuldig geselecteerd uit zijn doorheen de jaren, vanuit opzoekingswerk opgebouwde collectie traditionele nummers uit Charolais en Brionnais. Bourrees, walsen, marsen, polka’s (ook polka piquées), scottisches, mazurkas en eenvoudige melodieën worden hier als vanzelf ontrolt, in de specifieke speelstijl van die regio. Dit repertoire is minder gekend dan die uit de meer centraal gelegen kerngebieden van de draailiertraditie. Vermeldenswaardig zijn zeker nummers als Valse à Pierre Frisé en Bourrée numéro 4, waarbij het contrast tussen de delicaatheid ervan en de donkere bourdons van zijn instrument opvallen. Sommige van de nummers vormen een ware uitdaging om ze te proberen na te spelen, getuige de slotmelodie in de Suite de polkas à Polette, of La Dévorante.
Hervé Capel
Accordéon chromatique, bourrées traditionnelles d’Auvergne et du Limousin
(AEPEM 18/04)
Hervé Capel, onder meer gekend van Duo Artense, hield er voor dit project, net als verschillende anderen, radicaal voor zijn bijdrage volledig solo af te leren, en dit zelfs zonder zijn instrument te laten doubleren. Een behoorlijke uitdaging, zou je denken, vooral omdat hij zich hier enkel toelegt op één welbepaalde dansvorm, de bourree, meer bepaald in 3/4. Daarvoor moet je natuurlijk als meester de perfectie weten te benaderen, in ritme, klank en de keuze van de stukken, en dat doet hij wel degelijk. Eenmaal zet hij ons evenwel op het verkeerde been, want hij smokkelde er toch wel één wals tussenin. Hij buigt zich over een aantal evergreens die doorheen de jaren tot het repertoire van heel wat speelmannen behoorden, en hij doet dit met gratie, niet overhaast, niet overdadig of met overbodige glitter, maar gewoon met de kracht van zijn cadens en het lyrisme van zijn toch wel buitengewone frasering. Het resultaat is een weelderige bloemlezing van bourrees voor iedereen die zich in deze ritmes wil verdiepen, die zo voor de hand liggend lijken, maar vaak behoorlijk lastig zijn om virtuoos gespeeld te worden. Laat eventuele vooroordelen omtrent het chromatisch accordeon bij deze best onmiddellijk varen. Dit is dynamisch, boeit door de variaties (zoals in La Tricoutade en mineur), veranderingen van octaaf en register, en de vaak zachte, maar heel precieze aanslagen. Overgaan van majeur naar mineur zijn voor hem klein bier. Meteen brengt hij namen als Bouscatel, Perrier, Mouret, Cayla, Vidalenc en recenter onder meer Champeval onder de aandacht, als referentiepersonen binnen deze traditie.
Hervé Dréan
Chant, chansons traditionnelles de Haute-Bretagne
(AEPEM 19/01)
De interesse voor het gezongen traditionele repertoire uit de streek van La Roche-Bernard dateert bij Dréan reeds van 1975, toen hij als zestienjarige zijn eerste stappen zette op het terrein van het verzamelen en neerschrijven van wat er nog tot de mondeling overgedragen pareltjes terug te vinden zijn. Een passie waarvan hij tot op vandaag nog doordrongen blijft. Het overgrote deel van de liederen binnen deze bloemlezing komt dan ook rechtstreeks uit zijn verzamelingen, hoewel hij ook enkele thema’s ontleende aan verzamelingen van gelijkgezinden. Dit album bood een ideale gelegenheid om dit repertoire te ontsluiten en de verschillende zangstijlen uit deze streek te laten weerklinken. Hij verwijst meteen naar de site www.dastumedia.bzh om ook de originele veldopnames te raadplegen. Sommige van de hier gepresenteerde, alle in het Frans ingezongen, liederen zijn ‘à répondre’, een soort vraag- en antwoordzang waarin een muzikale zin voorgedragen wordt door één of meerdere solisten en de groep, het koor herhaalt. Gezien Dréan dit album volledig alleen inzingt verkoos hij, net zoals zijn bronnen van weleer, deze frasen weliswaar niet te herhalen. Met een aangenaam, helder timbre en een trefzekere stemtechniek, ontdaan van al te complexe versieringen, vertolkt hij goed gedocumenteerde ballades, naast drinkliederen en een enkele religieuze insteek (zoals met het passielied Reveillez-vous si vous dormez). Bij de interpretatie ervan hecht hij meer belang aan tekst dan aan de melodie. Ook de cadans van het ritme blijft heel discreet, ook waar het dansliederen betreft. Hier en daar duikt een lokale versie van wijdverbreide liederen zoals Rossignolet du bois of Amis buvons. Ze vormen evenwel een minderheid binnen dit pakketje van 18 nummers dat eindigt met een lied dat een parodie vormt op een vesperlied. Geen liedteksten werden opgenomen in het booklet (die zijn op eerdergenoemde website terug te vinden), wel een gedegen bronvermelding en soms heel interessante duiding van het verhaal achter de nummers, naast diverse historisch interessante illustraties.
Ivan Karvaix
Musette Béchonnet, musique traditionnelle des Combrailles
(AEPEM 19/04)
Zeker niet te versmaden is deze demonstratie op de musette Béchonnet, een heel eigenzinnige doedelzak uit het Centrum van Frankrijk, herondekt in de jaren ’80, die zich door enkele specifieke kenmerken onderscheidt van de andere, meer bepaald een grote, naar voor gerichte bourdon, een balg en een derde, heel kleine bourdon die zich achter de behuizing (boîtier) bevindt. Ooit ontwikkeld door Joseph Béchonnet werd hij vooral tussen 1870 en 1930 heel populair in de Basse-Auvergne, meer bepaald in de Combrailles, een plateau in de Puy de Dôme. Ivan Karvaix vatte zijn liefde voor dit instrument op in de schoot van Les Brayauds, waarvan zijn vader stichtend lid was, die binnen die revival op zoek gingen naar het traditionele repertoire uit deze regio en een herwaardering van deze heerlijk klinkende doedelzakken. Als ongeëvenaarde virtuoos op deze pijpzak vergast ons op een heel gevarieerde set, soms iconische, dansnummers in een hommage aan een aantal ‘Maîtres sonneurs’ van weleer, zoals Le Parsous, Milounet, Mitchau la Tchèbre, Ulysse Talhardat, Dodo Roffet… of Lucien Voyer. Zijn heel persoonlijke interpretatie van deze walsen, mazurkas, bourrees, scottisches, polkas en marsen blijven dan ook van begin tot einde boeien, niet in het minst omwille van de eerlijke en warme puurheid. Ook enkele montagnardes maken deel uit van deze selectie. Enkele van de nummers behoren ondertussen tot het repertoire van menig amateur op draailier- of doedelzak amateur, zoals de Mazurka de Servant, Valse à Ulysse of Bourrée de Marcillat-en-Combrailles (ook gekend als Ton ruban bleu). Het bijhorende booklet is omwille van zijn uitgebreide informatie over de herkomst van de nummers, inclusief een aantal beschouwingen over de eigenheid van de muzikale traditie in deze streek, de technische aspecten van dit soort doedelzak, wat historiek rond het muzikale parcours van ‘Les Brayauds’, een heuse meerwaarde en nodigt uit tot verdere verdieping in deze muzikale schatkamer.
Basile Brémaud
Violon, musique traditionnelle d’Auvergne et du Limousin
(AEPEM, 19/05)
Met Basile Brémaud treffen we een muzikant die unaniem erkend wordt als een van de grootste experten op het terrein van het traditionele vioolrepertoire uit de Auvergne en de Limousin. Sommigen zullen hem kennen vanuit zijn participaties in Duo Artense, Tres of La Cleda. De passie druipt er af wanneer hij krachtig zijn strijkstok hanteert, waarbij hand en geest zich verenigen in een buitengewone, transcendente concentratie. Een twintigtal dansmelodieën worden hier gedemonstreerd, vooral uit Auvergne, maar ook uit de Limousin, en eentje uit de Gévaudan. Deze, op twee na traditionele melodieën, werden gebundeld in 11 sets. Eén compositie van Marcel Piaud 1907-2005), die ook een begenadigd draailierspeler was, vinden we terug in de bourree La Cornadela. Basile zelf schreef de melodie voor een bourree op het Occitaanse gedicht E lo papeta trepa van zanger/verteller Marius Volpillière, dat het derde luik is gaan vormen van een suite van drie, door hemzelf gelijktijdig ingezongen, bourrees, net als Réveillez-vous les gens uit de verzameling van de uit de Limousin afkomstige violist Léon Peyrat. Zijn subtiel swingend vioolspel waarbij hij vaak twee snaren gebruikt wordt heel precies en dynamisch ondersteunt door zijn percussieve podoritmiek. Hij aarzelt ook niet om het ‘klassieke’ vioolspel te doorbreken door te flirten met een meer hedendaagse stijl die zich kenmerkt door bourdons, arpeges, diverse punctuaties en ostinati. Het is vooral in de eerste set van dit album dat hij nog even de stijl van de ‘ouderen’ ten gehore brengt. Naast ‘klassiekers’ van grote voorgangers zoals Tournadre, Savignat, Chabrier of de eerder genoemde Peyrat verkoos hij ook enkele minder gekende pareltjes, zoals Polka d’Alexandre Savignat nieuw leven in te strijken.
Grégory Jolivet
Vielle à roue, musique traditionnelle du Berry
(AEPEM, 20/06)
Terugkerend naar het repertoire van de Berry laat Grégory even zijn elektro-akoestische ‘surfplanken’ rusten en maakt hij hier gebruik van zijn oude alto van Kerboeuf in ré, en een barokdraailier in sol/do die hij mocht lenen van de bouwer Sébastien Tourny. Hij ging zowel terug op zoek naar een aantal melodieën uit zijn studietijd bij Laurent Bitaud aan het conservatorium van Bourges, en vond een uitdaging in een aantal nummers die hij nooit eerder speelde en vaak heel weinig bekend zijn, uit verschillende hoeken van de Berry en terugvallend op de stijlen van zijn eerste Bitaud, Georges Simon en Jean-Claude Laporte. Een stevig stel bourrees staan ons hier te wachten alom, met als opener Bourrée du Violoneux dat mee door het legato aangebrachte thema heel plechtstatig inzet, deel uitmakend van een set die afgesloten wordt door het aanstekelijke Mon P’tit Carriau. Aan bravoure in de ritmische uitstapjes is er geen gebrek. Zo ondersteunt een onregelmatige tweeslag La Guilberte, terwijl hij in La Scottish du Pée Cantin, een compositie van Daniel Louis (1959-2007), uitpakt met wervelende zesslagen. Van hem ook nog een wals die tot het algemeen erfgoed is gaan behoren de Valse du P’tit Louis.
Dit zijn overigens de enige niet traditionele nummers. Ook de set Montagnarde de Lignières/La Navarine, klinkt aanstekelijk, terwijl hij voor La chanson du Soldat, waarbij hij vrij gaat variëren op de basismelodie even de trompetsnaren achterwege laat. Slagen voor gevorderden zijn vervolgens aan de orde in Mazurkas à Launay, een set waarin hij alterneert tussen onregelmatige vier- en tweeslagen, wat meer vrijheid oplevert in de melodische interpretatie. Voor de Suite de Pas d’Eté du Sancerrois liet hij zich deels inspireren door de barok, in het ritmisch ontdubbelen van het melodisch spel. Het tweede deel, Pas d’Eté d’Henri Caillaux is een bekende evergreen die een opportunistische André Dubois opnam in zijn ‘Méthode de vielle en 12 leçons’ (!?). Een toppertje is zeker Valse du P’tit Louis, door Daniel Louis geschreven in de jaren ’80. Uit het werk van Jean Rameau werd de bourree Le Fils unique gedestilleerd, en we worden eruit gezwierd met een set polka’s waar Grégory er in slaagt de eerste en tweede positie van zijn vierslagen te accentueren… alweer een huzarenstukje.
Aansluitend bij het booklet, waar naast bronvermeldingen, ook instructies meegegeven worden over de vooropgestelde speelwijze, inclusief suggesties rond de aan te wenden snaren, werd er door Thierry Pinson een te downloaden pdf-bestand uitgewerkt waarin al de partituren staan afgedrukt. Allen meteen aan de slag dus!
Jean-Marc Delaunay
Violon, le son de L’Artense
(AEPEM 20/07)
Met deze tweede violist binnen deze reeks ontmoeten we Jean-Marc Delaunay, een buitengewoon erudiet muzikant waar het de viooltradities uit de Auvergne betreft. Hij is een expert in de theorie rond de modale muziek, en wordt geroemd omwille van zijn vaardigheid om de speeltechnieken uit de school van de Artense (ten zuidoosten van Clermont Ferrand) te analyseren. Dolenthousiast rond dit AEPEM-project wou hij zijn bijdrage leveren om de luisteraar te laten proeven van de eigenheden van dit muzikale territorium, mee gekleurd door een diversiteit aan individuele verschillen tussen de ‘oude’ violisten.
Hoewel geboren in Normandië, staat de wieg van zijn muzikale praktijk reeds meer dan dertig jaar in deze streek, waar hij de stijlen van oude meesters als Gatignol, Perrier en Chassagne in zich opneemt. Op dit album bundelt hij een veertigtal melodieën binnen een twintigtal sets. Ook hier treffen we terug vooral dansen aan, met alweer een groot aandeel aan bourrees. betrekking tot de modaliteit en de aangewende temperamenten vraagt het even een inspanning om zich te ontdoen van klassieke getempereerde stemming om ten volle de subtiliteiten van de hier aangevoerde harmonieën te kunnen proeven, vanuit het gebruik van dubbele snaren en de typische melodische intervallen en variaties. Voor menig violist zal het ongetwijfeld een hele uitdaging vormen om voeling te krijgen met de heel eigenzinnige aanslag en het soort vibraties en versieringen.
Ook bij deze uitgave is het booklet heel informatief met betrekking tot het omschrijven van de specifieke speelstijl uit die streek. Uiteraard werd eveneens opnieuw veel aandacht besteed aan bronvermeldingen en het verhaal achter de geselecteerde nummers.