Een zoektocht naar het echte carnaval

Een contradictie: een nuchtere Zeeuw die valt voor een thema-cd over het carnaval in Maastricht. Dat kan. Het project De Boonte störm, straatcarnaval Maastricht van, hoe kan het anders, Limburger Bart Vonk is een eye-opener. Misschien zou de kennis over het carnaval wel in de eindtermen van het CKV (Culturele en Kunstzinnige Vorming) in het Middelbare Onderwijs opgenomen moeten worden met daarbij de genoemde cd met uitvoerig boekwerkje van Vonk als verplichte lesstof. Leren ze gelijk weer wat van de Nederlandse liedcultuur…

Bart Vonk is etnomusicoloog. Dat zijn meestal van die wetenschappers die muziek en klanken uit verre exotische oorden bestuderen, maar Vonk kwam er achter dat je het ook dicht bij huis kunt zoeken. “Ik ben een verwoed carnavalsvierder en heb muziekwetenschappen gestudeerd. Op een bepaald moment realiseerde ik me dat het carnaval en dan in het bijzonder dat in het door mij gekende Maastricht wel een uitzonderlijk fenomeen is. Ik besloot wat onderzoekjes te doen, maar nog niet met de gedachte er iets mee te doen in de vorm van een uitgave.”

Vonk construeerde een, zoals hij het zelf noemt, ‘Bob de Bouwerhelm’. Een helm waarboven op onopvallend een goede kwaliteitsmicrofoon was verborgen. Daarmee liep hij door de straten tijdens het carnavalsdagen in de Zuid-Limburgse hoofdstad. “Ik nam een veelheid aan geluiden en muziek op. Uit die kakofonie die ik zo op straat registreerde selecteerde ik een aantal hele mooie fragmenten. Die liet ik horen tijdens een van mijn radioprogramma’s. Ook toen was nog niet duidelijk dat ze ooit op cd zouden verschijnen.”

Vonk werkt als samensteller van radioprogramma’s voor de VPRO en de Concertzender. Langzamerhand groeide het idee om toch iets meer te doen met het door hem verzamelde werk. Daarbij had hij zich al wel een beeld gevormd van hoe een en ander er dan uit moest komen te zien. “Ik wilde een uitgave die er gewoon ook mooi uitzag en waardevol was. De cd werd gevuld met de muziek die ik opgenomen had, aangevuld met materiaal dat ik via onderzoek uit archieven heb kunnen terugvinden. Daarbij wilde ik een dik boekwerkje met een heleboel foto’s ter illustratie van het verhaal. En dat verhaal zou dan gaan over de geschiedenis van het carnaval. Een stukje algemeen, maar hoofdzakelijk toegespitst op het gebeuren in Maastricht.”

Hij bood het concept aan bij uitgever Music & Words die tot zijn grote verbazing enthousiast reageerde. Uiteindelijk resulteerde het in De boonte störm, een met harde kaft in digipack uitgegeven cd met een 96 pagina’s tellend boekwerkje, inclusief vele unieke en historische foto’s. Alle teksten van de liedjes op de cd zijn in het boekje opgenomen met verwijzing naar herkomst, vindplaats en uitvoerende, en zijn in een historisch kader geplaatst. Vonk besteedt 25 pagina’s aan de geschiedenis van het carnaval, die hij op zeer boeiende, pakkende wijze vertelt. Naarmate het verhaal dichter bij het heden komt is het meer doorspekt met anekdotes en lezenswaardige informatie.

© Foto’s: Peter Valckx

Een historisch kader

In dit verhaal schrijft Vonk dat in het hedendaagse carnaval drie elementen terugkomen die al in de oudheid aanwezig waren: het omkeren van de slaaf-meesterrol, het kronen van een schertskoning (Prins Carnaval) en het rondrijden van een (narren)schip. In Mesopotamië werd 2600 jaar geleden al een vijfdaags lentefeest gehouden. Op kleitabletten is een tijdelijk tot koning gekroonde slaaf op een pronkschip te zien. De slaaf belandt later op de brandstapel. Ook bij Grieken en Romeinen is een soortgelijk feest beschreven. Bij laatstgenoemden werd de wereld tijdens de zevendaagse Saturnaliafeesten op z’n kop gezet. Slaven verkleedden zich als meesters en bespotten hun meerderen. Deze droegen maskers om aan de hoon van hun lijfeigenen te ontkomen.

De katholieke kerk heeft deze volkse feesten lang trachten te verbieden. Het zich te buiten gaan aan drank en losbandig gedrag was een doorn in het oog van de geestelijke leiders. Pas met de Synode van Benevento in 1091 werd een officiële vastentijd van veertig dagen vastgelegd en het lentefeest min of meer gedoogd als laatste verzetje voordat de broekriem moest worden aangehaald. Uit die tijd stamt ook de huidige naam voor deze christelijke versie van het feest: carnaval. Het is ofwel afgeleid van ‘carne vale’ (afscheid van het vlees) of van ‘carrus navalis’ (scheepskar), waarmee de relatie naar het narrenfeest is gelegd.

Door de Reformatie en het Protestantisme kwam carnaval weer onder vuur en werd het van de officiële kalender afgevoerd, om voorlopig een ondergronds bestaan te leiden. De heropleving in de lage landen begon in het Rijnland, waar na de terugtrekking van Napoleon in 1814 de vrijheidsdrang werd gekoppeld aan romantiek en pracht en praal. In navolging van Goethes Italienische Reise blikte men naar het Venetiaanse Commedia dell’arte en nam daar elementen van over. Voor het eerst werd de raad van elf ingevoerd met aan het hoofd Prins Carnaval.

Genoemde vorm veroverde ook Limburg en de zuidelijke provincies van de Nederlanden. In 1840 beleefde Maastricht haar eerste carnavalsoptocht. Deze vond plaats onder leiding van de stichting Momus, genoemd naar de Griekse god van zottigheid en bespotting. Een van de elf (!) verordeningen die de stichting in een reglement aan de bevolking oplegde was het verplicht spreken van het Maastrichtse dialect tijdens het carnaval. Daarvan waren alleen de officieren van het in de hoofdstad gelegerde garnizoen uitgesloten. Eigenbelang, want de militairen zorgden in hoofdzaak voor de muziek tijdens de drie dagen voor vastenavond. De Stichting Momus, die voornamelijk bestond uit de betere middenstand, organiseerde onder andere de optocht met praalwagens.

© Peter Valckx

De arbeidersbevolking had ondertussen een geheel eigen anarchistische versie van carnaval ontwikkeld. Armoedig als ze waren, trokken zij zich kussenslopen over het hoofd en liepen achter de harmonicaspelers aan, sjokkend van café naar café waar in flinke mate sterke drank van hoofdzakelijk eigen brouwsel werd genuttigd. Carnaval fungeerde voor deze bevolkingsgroep als uitlaatklep. Vanwege de in het zuiden sterk verankerde feodale verhoudingen en het feit dat de katholieke kerk het socialisme onderdrukte, was het vrijwel onmogelijk misstanden aan de kaak te stellen, en was de carnavalsperiode eigenlijk het enige moment om de gal te spuien. ‘Verkleed’ kon men ongezouten kritiek uiten op de bazen van de fabrieken, waar de arbeidsomstandigheden op z’n zachtst gezegd niet opbeurend waren.

De verplaatsing van café naar café legde de basis voor het latere straatcarnaval. In 1936 ontstond De Boonte Störm: duizenden bont verklede carnavalsvierders trokken door de straten en de cafés in en uit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd carnaval door de bezetters verboden, maar na de oorlog keerde de Boonte Störm terug. De nieuwe carnavalsvereniging De Tempeleers nam de taak van de ter ziele gegane Momus over. Het carnaval werd echter, op de stoet na, steeds meer een ‘binnengebeuren’. In 1959 leidde dat tot de oprichting van de eerste Zaate Hermenie, een blaaskapel die zonder enige schroom valse noten en scheve maten tolereerde. Het bracht de menigte weer op straat terug.

In Vonks geschiedschrijving komt het allemaal aan bod: de verschillen in verschijningsvorm, de verschillen in wijzen van vieren en het feit dat carnaval meer is dan een zuip- en bralfeest worden in dit stukje geschiedschrijving duidelijk. Het was voor Vonk ook een bijkomend doel om de vooroordelen die er met betrekking tot carnaval bestaan te ontkrachten. “Carnaval is een mix van cultuur en traditie. Je kunt niet ontkennen dat er drank en wijven bij komen kijken, maar dat beeld is eenzijdig. Carnaval heeft een ventielfunctie. Tijdens de industriële revolutie had het een protestfunctie, nu is het veel meer een sociaal feest.

Er bestaan ook aanzienlijke verschillen tussen plaatsen in Nederland waar carnaval wordt gevierd. In veel plaatsen is het eerste dat opvalt dat op straat de ­jongens dronken achter de meiden aanrennen. In Maastricht is het een sociaal gebeuren waarbij alle geledingen door elkaar heen lopen, jong en oud, rangen en standen. Kijk naar een Engelse pub waar jong en oud ook bij elkaar aan de bar zitten, in tegenstelling tot de Hollandse cafés waar alles in hokjes is onderverdeeld. Jongelui hun eigen café en de ouwe lullen in hun eigen café.”

Marsmuziek en dialect

Vonk selecteerde uiteindelijk 33 tracks voor zijn cd. Daaronder historische opnamen uit archieven, aangevuld met bestaande muziek van vinyl of cd en de eigen opnamen die Vonk met zijn Bob de Bouwerhelm registreerde. Die helm was een vernuftige constructie. “Ik heb zelf ook carnaval gevierd hoor, maar soms moest ik me inhouden. Als ik wat leuks hoorde, bleef ik stilstaan en registreerde het. De helmconstructie was bedoeld om continu op te kunnen nemen. Hij was onzichtbaar voor de vierders en met opzet. Als ze een microfoon zien gaan mensen toch anders reageren. Ze gaan brallen en schreeuwen in dat ding. Ik wilde de muziek en sfeergeluiden opnemen zoals het echt klinkt.”
Naast een enkel geluidsfragment, zoals het bulderen van het Momuskanon, dat het carnaval in Maastricht opent, valt toch vooral de hoeveelheid liederen op. Want carnaval, zo lijkt het, is vooral een zangfeest. Vonk verhaalt in het tekstboekje uitgebreid over het wel en wee van het carnavalslied in Maastricht.

Zo is het is niet verwonderlijk dat soldatenliederen altijd populair zijn geweest als carnavalsmuziek in de Maasstad. Immers, het Hollandse garnizoen zorgde vooral in de beginjaren voor de muzikale omlijsting. Daarmee samenhangend werd het marsritme min of meer de standaard voor Maastrichtse liedjes. Het garnizoen had niet alleen invloed op de muzikale vorm van het carnavalslied in Maastricht, maar ze introduceerde ook Nederlandstalige liedjes, die tot de toppers binnen het carnavalsrepertoire gingen behoren. Het garnizoen was immers vrijgesteld van het spreken in het dialect tijdens de feestdagen. Toch kwam er een kentering en ging het volk zingen en componeren in de eigen stadstaal. Dat is altijd een golfbeweging gebleken.

Perioden van bloei werden afgewisseld met dieptepunten, waarna een tegenbeweging weer voor een heropleving zorgde. Carnavalsvereniging De Tempeleers, opgericht na de Tweede Wereldoorlog, stimuleerde het componeren en zingen van het dialectlied tijdens het carnaval. Elk jaar organiseerde men de verkiezing van het ‘vastelaovendleed vaan’t jaar’, waarbij creativiteit en originaliteit belangrijke graadmeters zijn. In 1974 werd dat een concours waarbij ook het publiek mocht meebeslissen. Veelal wordt de muzikale begeleiding verzorgd door trekharmonica. Er wordt gebruik gemaakt van marsritmes in 2/4, 4/4 of 6/8 maat. De structuur van het lied is eenvoudig: couplet, refrein, couplet, en ga zo maar door.

Het ‘echte’ carnavalslied werd in de zeventiger jaren echter steeds meer bedreigd door de commerciële Nederlandstalige carnavalsliedjes van boven de rivieren. Aanvankelijk met onschuldige teksten (Mien waar is mijn feestneus van Limburger Toon Hermans), maar later teksten die steeds schunniger werden (Worstjes op mijn borstjes door Ria Valk). Die vercommercialisering leidde vooral in de provincies boven de rivieren tot een foutief beeld over carnaval, en de betekenis en inhoud ervan. Met name Maastrichtenaar Bèr Essers ijverde voor het dialectlied, wat weer uitmondde in een soort Limburgs concours voor het beste carnavalslied.

Vonk is erg genuanceerd met zijn antwoord als ik hem vraag in welk opzicht carnaval nu volksmuziek is. “Definities over wat volksmuziek nu precies is lopen erg uiteen. Meestal is het iets als ‘het moet oud zijn en niet gecomponeerd’. Maar carnavalsmuziek vergelijk ik met het lied uit de Jordaan. Er is sprake van een pseudo-traditie. Het zijn gecomponeerde liederen, maar ze klinken alsof ze door, voor en van het volk zijn. De liedjes in streektaal zijn ook gecomponeerd, maar van en dicht bij het volk. Mensen maken ook variaties op de bekendere liedjes. Vaak kennen ze het origineel niet eens meer. En het maken en ontstaan van variaties gebeurt precies als in de volksmuziek. Neem nou die soldatenliedjes. Die zijn echt heel oud, maar telkens duiken ze weer op, Stukjes melodie uit die traditionele nummers komen weer terug in nieuwe liedjes. Die borduren voort op de historie.”

Multiculti carnaval

Het begon ooit met de muzikale begeleiding in de vorm van marsliederen door het garnizoen. Daarna volgden de liedjes waarin de trekzak het voornaamste begeleidingsinstrument werd. De Zaate Heremenie zette de boel weer op straat. Het hedendaagse carnaval en het carnavalslied in Maastricht zijn niet gevrijwaard van multiculturele invloeden. Aanvankelijk werden liedjes nog voorzien van ‘geactualiseerde’ muzikale begeleiding (jazzcombo’s in de jaren vijftig), de Hoempa deed onder invloed van het Duitse carnaval haar intrede en in de jaren zeventig hoorde je ineens muziek met Latijns-Amerikaanse ritmes zoals de calypso en samba naar aanleiding van het succes van het Braziliaanse en Caribische carnaval. Zo ontstonden de vele sambabands met drums die Maastricht rijk is.

Tegenwoordig hoor je ook een housebeat door de straten schallen, maar evengoed laten percussiegroepen met West-Afrikaanse djembespelers, in vol Maastrichts ornaat verkleed, hun polyritmiek horen. En van jamsessies met jongeren in een rockband zijn ze in Maastricht ook niet vies. Kortom, het carnaval heeft zich aangepast aan het hedendaagse culturele en muzikale klimaat. In hoeverre heeft Vonk nu een volksmuziek-cd samengesteld of een document? “Ik denk beide. Ik heb een plek gekozen die ikzelf heel goed ken. Ik ben op zoek gegaan naar de achtergronden van een verschijnsel. In dit opzicht is het cultuurhistorie en een document. Er zijn meerdere boeken die het carnaval beschrijven, maar zelden zijn er muziekopnamen. Met die muziek heb ik een sfeerbeeld willen schetsen. Zoiets van ‘ik sta er nu midden in, maar waar komt het vandaan?’ Het is een mooi document geworden van een plaatselijke traditie.” En dat kan ik alleen maar beamen.

Voor meer info: www.stokstaartje.nl/maastrichts-carnaval

Naschrift: Bart Vonk overleed in 2006.

@ Dit artikel verscheen in New Folk Sounds 99, juni/juli 2005

Scroll naar boven