Un jour encore
(BEMOLVPC, Bemo095)
Met haar Boheemse harp, een variant die Gouden Jaren kende in de 19e eeuw, haar doedelzak van Duitse makelij en haar stem gaat Daniela Heiderich (die een deel van haar studies afwerkte aan het CESMD te Poitier), een brug slaand over de Rijn heen, de dialoog met draailierduizendpoot Gilles Chabenat. Beiden verheffen hun ‘archaische’ instrumenten naar de 21e eeuw in een interactie waarbij ze elkaar nooit overstemmen.
Het werd een ongemeen boeiende ontmoeting tussen twee culturen, gedragen door karaktervolle instrumenten, dragers van een sjamanistische energie. Ze weven hun project rond dansmuziek en liederen met wortels in hun tradities, die ze benaderen vanuit een heel persoonlijke en eigenzinnige gezichtspunten. Dit uitgangspunt geldt uiteraard ook voor de talrijke composities van Chabenat zelf die dit album sieren.
Eigen aan de eerdergenoemde harp is het gegeven dat ze voorzien is van een timbremechanisme dat vergelijkbaar is met de trompetsnaar van de draailier of de sitar, een soort kam met metalen staafjes die de lage snaren raken en een wilde toets toevoegen aan de klank.
Twaalf nummers lang vallen we van de ene verbazing in de andere, met pakkende, opzwepende, ritmische dansmelodieën, diep roerende, dromerige liederen en sferische klanktapijten, ingekleurd door het brede klankenpalet van hun instrumenten. Na het heel gepunteerd gebrachte Les Heures Sylvestre van Gilles, met rockend einde, is het romantiek troef in de kennismaking met de kristallijne stem van Daniela in het traditionele Wie schön blüht uns der Maien uit het Oud-Duitse liedboek Volkslieder der Deutschen… van Franz Magnus Böhme (1877).
Prototype van de zich telkens weer ontspinnende dialogen is de titelsong, waarin de harp de draailier in heftigheid weet te overtroeven. Uit het Wittenberger Apotherkerhandschrift (1768) haalde ze de statige Polonaisen n°34 en n°19, die ze samen van een nieuw arrangement voorzagen, terwijl ze twee versies brengen van de tragische ballade La Belle sur le Navire, waarbij ze eerst de tweede versie inzingt, om vervolgens de eerste op doedelzak uit te schallen.
Hiermee wordt de traditie definitief vaarwel gezegd en gaat alle aandacht naar composities van Chabenat, met Nerval, Lucitta en Wasserfall bijvoorbeeld, waar hij zelf vooral in legato’s beweegt, met de gekende intermezzo’s in staccato, terwijl de ritmiek vooral ondersteund wordt door de leidende harp. Redenen te over waren er ook om zijn klassieker Rossignolet, voor het eerst uitgebracht in 1988, eens een – ook vocaal ingekleurde – opfrisbeurt geven. Lichtvoetig, subtiel en inventief is het tenslotte likkebaarden met Sillage, Départ à la nuit en Les Amandiers.
Technische virtuositeit gaan hier hand in hand met een heel sensitieve benadering van en relatie tussen hun beider instrumenten.