Een ambachtelijk woordkunstenaar?
Het heeft ruim vijf jaar geduurd, maar dan heb je ook wat. De nieuwe, fraai uitgevoerde cd-box van Hans van der Lijke bevat maar liefst vier cd’s. Drie in het Gronings en een in het Nederlands. Twee daarvan hebben een duidelijk thema. Op de ene staat de speurtocht naar zijn vroeg gestorven zusje centraal en op de andere het geloof. In de liedjes van de zanger-liedschrijver spelen een filosofische kijk, schoonheid, liefde, terugblik en geloof een opvallende rol. De invalshoek van die elementen is echter steeds verschillend.
De melodieën die streektaalzanger en gitarist Hans van der Lijke bij zijn liedjes bedenkt, zijn altijd prettig om te horen, maar nooit ingewikkeld. Vooral zijn teksten lonen de moeite om even bij stil te staan. Vaak zijn ze liefdevol of filosofisch, soms ook humoristisch, maar altijd ritmisch rijmend en nergens betrap je de liedschrijver op een stopwoord.
Van der Lijke begon ooit met het maken van kleine gedichten. “Maar dat bleven wel gedichten. Ik kon daar niks mee.” Hij nam gitaarles en vervolgens deed de muziek zijn werk. “Dan schuift het in elkaar. Toen ontdekte ik dat, als je gedichten hebt die strak in het rijm en ritmisch zijn en die muziek komt erbij, dan past dat als een handschoen.”
Sommigen noemen Van der Lijke een woordkunstenaar, maar hij vindt zichzelf een ambachtsman. “Een zwaar ambacht is het niet. Ik voel me een dankbaar mens als die eerste twee regels er zijn. Waarin als het ware de blauwdruk van het liedje en ook vaak de titel al zit. Want dat is het idee, de gedachte waar het echt over gaat en een paar regels waarvan je denkt: ‘Goh, dat is echt leuk’. Vanaf dat moment wordt het ambacht. Doorstrepen en soms ook weer verscheuren en opnieuw beginnen. Je moet weten wat je er mee wilt en dan groeit het. Pak je gereedschap en ga maar timmeren. Dan komt het wel voor elkaar. Dat vind ik ambacht. Kunst is het niet. De kunst zit in het er toe te komen. Omdat je een idee hebt. Dat komt eigenlijk min of meer aangewaaid vanuit de ruimte in je hoofd. Vanaf dat moment kun je het op papier zetten.”
Zijn talent heeft hij verder ontwikkeld. “Als ik terug kijk naar teksten die ver achter me liggen. Daarvan heb ik al zoveel weggegooid. Dat is niet goed genoeg meer. Soms vanwege het gebrek aan techniek, soms vanwege gemakzucht. Daar had ik beter over moeten nadenken. Soms boeit het thema ook niet meer. Ik had op een gegeven moment meer dan honderd Nederlandstalige teksten. Daar zijn er twintig van over gebleven en die zijn voor een groot gedeelte ook nog aangepast.”
Over de verdeling van de liedjes op de vier cd’s is wel nagedacht. “Maar het is ook een kwestie van wikken en wegen geweest” vertelt de liedschrijver uit Appingedam. “Uiteindelijk ben ik hier op uitgekomen. Het had ook anders gekund.“ De cd’s zijn geproduceerd en opgenomen bij Bert Ridderbos die hier en daar op diverse instrumenten meespeelde. Ook Linde Nijland zingt op vijf tracks mee.
Op de eerste schijf, Tied kìn nait aans, staan vijftien liedjes in het Gronings. Daartussen Mien Jantina is n heks. Het is een dwingend lied waarin Hans, ondanks de titel, zijn levenspartner tussen de regels door toch liefdevol bezingt. “De liefde zit soms ook in de erkenning dat je bepaalde capaciteiten van iemand nodig hebt. Dat een persoon, waar je dagelijks mee omgaat, bepaalde dingen in zich heeft die je in het gareel houden. Dat heb ik wel nodig.” Zijn filosofische visie op de tijd komt naar voren in Nait op verdocht en in Tango op de bloaren neemt hij zijn eigen vergrijzing op de hak.
De tweede cd, Hemelvoart, kun je gerust indrukwekkend noemen. De aanleiding is in het uitgebreide tekstboekje opgenomen: Hans werd in 1943 geboren in een NSB-gezin met drie kinderen. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944 toen de Duitsers de oorlog dreigden te verliezen, vluchtte zijn moeder met haar drie kinderen naar Duitsland. Daar probeerde ze op allerlei manieren aan de kost te komen maar in februari 1945 overleed zijn zusje Erika, ruim drie jaar oud. Ze werd ter plekke begraven. De odyssee van het gezin eindigde een maand later.
Toen Hans opgroeide begon hij allerlei vragen te stellen. “Want ik heb als kind wel steeds dat fotootje van haar op de schoorsteenmantel zien staan. Ik kreeg nooit antwoord.” Nadat zijn beide ouders al lang waren overleden, vatte hij het idee op daar iets mee te doen. In zijn kinderjaren speelde hij met de gedachte dat de “Grote Genadige God” zijn zusje wel in de hemel had opgenomen. Vanuit dat perspectief werden vier liedjes geboren: Tot boven in de hemel, Op dat vrouge uur, Oog in oog en Hoge troon.
In het derde deel, Aan de wandel mit de heer, ontwikkelt de liedschrijver in drie liedjes een nieuwe visie op het geloof. Hij beschrijft onder meer op geheel eigen wijze de oerknal en verbeeldt een nieuwe versie van het Bijbelhoofdstuk Genesis. Zo’n ironische en soms wat cynische kijk moet kunnen, vindt Van der Lijke: “Ik heb respect voor elke vorm van geloof, die de mensen niet knevelt, niet beperkt en respect heeft voor het feit dat een ander niet gelooft of op een heel andere manier gelooft.”De laatste van de vier schijven, Vin Saint Amour, bevat dertien sterk uiteenlopende, Nederlandstalige liedjes. De cd opent met het humoristische liefdeslied: Een avond in Uithuizen. Verder horen we het heerlijke Curaçao, het eiland waar hij als marinier zijn dienstplicht vervulde en dat hij vorig jaar terugzag – sterk veranderd, maar nog steeds herkenbaar. Ook liedjes over Oma, in wiens huis hij na zijn terugkeer uit Duitsland opgroeide en Rooie kool, een herinnering aan de tijd toen hij als scheepskok meevoer op een kustvaarder, komen voorbij.
In het slotlied staat zijn zusje Erika weer centraal. “Ik ging er niet vanuit dat er nog een graf van mijn zusje zou zijn.” Toch leverde vorig jaar een korte speurtocht aan de hand van Google de foto van een grafsteen op. “Wij zijn er gaan kijken en hebben het graf gevonden, keurig netjes verzorgd. We hebben daar met de mensen die het weten kunnen, gepraat. Die zeiden dat er oorspronkelijk, jaren lang tot ver na de oorlog, een stuk of acht houten kruizen hadden gestaan. Die waren op een gegeven moment verrot. Ze hebben toen een gedenksteen gemaakt. Iedereen is daar afzonderlijk begraven. Alleen kun je niet meer precies zien wie, waar ligt. Wel de namen van alle mensen die onder verschillende oorlogsomstandigheden om het leven zijn gekomen en daar zijn begraven. Daar hoort zij ook bij. We hadden nooit verwacht dat we haar terug zouden vinden.” In Erika plaatst Hans van der Lijke haar graf in een breder perspectief en benadrukt daarbij het eigen geweten.
Dagbouk van ‘n troubadour (4 cd-box, www.hansvanderlijke.nl)