Sirto
(Zephyrus, ZEP 060)
Het muziekcollectief Jiraan, dat in volle bezetting niet minder dan een dozijn muzikanten omvat, met muzikanten uit Syrië, Irak, Turkije, Bulgarije en België, vormt een van heel diverse projecten van de Syrische componist en violist Shalan Alhamwy. Samen verkennen ze vanuit hun achtergronden de verbindingen tussen de muziek van het Midden-Oosten, de jazz en de tradities uit de Balkan, om zo een heel unieke interculturele klank te produceren. Jiraan kan best vertaald worden als het Arabisch voor ‘buren’. Hiermee willen ze nogmaals benadrukken hoe diverse tradities elkaar in het verleden wisten te beïnvloeden, vanuit een muzikale dialoog tussen Syrische, Iraakse en Turkse muziek met Europese tradities, en zelfs met de barok. Experimenteren doen ze met nieuwe composities, gebouwd op oude vormen, maar ze schuwen ook geen out-of-the-box denken binnen een jazzy kader.
Centraal staat het strijkersensemble met Shalan zelf, naast Mohamad Aldouri (viool), Ibrahim Kahila (altviool, en zang), Damla Aydin (cello) en Katrien Bos (contrabas), geflankeerd door een ritmesectie die opgenomen wordt door zijn partner binnen Damast duo Jonas Malfliet (accordeon en piano) en percussionist Jacobus Thiele. Verdere inkleuring komt er vanuit kemenche (Emine Bostanci), saxofoon en klarinet (Omar Znkawan), duduk en fluit (Lucie Lelaurain) en oud (Maher Mahmoud). Galina Velkova van haar kant ontleent haar stem voor het bezingen van het Balkan repertoire.
Een dik uur nemen ze ons mee op sleeptouw voor een oorverdovende trip van een dozijn etappes, die ingetogen ingezet wordt met een compositie van Shalan zelf, Samai mélancolique, die teruggrijpt naar een oude instrumentale muziekvorm, die ons terugvoert naar de 9de eeuw en een verdere ontwikkeling kende in de 17de eeuw. Typisch hierbij is dat het unisono gespeeld wordt door alle instrumenten, waarbij hier vooral piano en strijkers een prominente rol spelen onder percussiebegeleiding. Hij voegt er verder een complexe harmonische context aan toe waarin twee tonaliteiten voortdurend schommelen, om heel dynamisch te eindigen in 11/8 en een fluitimprovisatie.
Als een handelskaravaan, en eerste deel van een suite, ontspint zich daarna plechtstatig Nicolaas Cottenie’s Sabâ Syrto, waar de titel van dit debuutalbum naar verwijst. Het belichaamt de gelijknamige muziekvorm die zowel in de Griekse, Turkse en Arabische muziektradities terugkomt en zich uitermate leent tot een cirkel- of kettingdans, en leunt trouwens sterk aan bij de hora uit de Balkan, de Turkse halay of de dabke uit de Levant (lees : Syrië, Libanon, Palestina en Jordanië). Cottenie slaagde erin hier ook nog klezmerelementen aan toe te voegen. Ook hier ontwikkelen zich improvisatorische solo’s waarbij clarinet en kemenche in het oor springen.
Deze laatste neemt samen met percussie en oud swingend het voortouw in het jachtige en bezwerende Syrische traditionele cirkeldans Dabke, dat heel orkestraal uitgewerkt werd. Ook in de Kretenzische traditional Pentozali, het laatste deel, gaat het behoorlijk uptempo en laat de stem van Galina Velkova zich voor het eerst gelden. In deze driedelige suite openen ze vanuit het heden met een modern sirto van Cottenie, die er klezmerelementen liet in doordringen.
Met Ya Mahla weerklinkt een weemoedig Syrisch liefdeslied, dat wellicht teruggrijpt naar een Egyptische oorsprong. Vaak wordt het gezongen door de vissers. De zee en de maan staan hierin centraal. Voor deze muzikanten wordt een van de belangrijkste referentiepunten inzake Turkse en Griekse muziektradities belichaamt door Ross Daly. Aan hem ontlenen ze Mantilatos, één van zijn composities in de vorm van deze oude Griekse dans, waarin hij heel boeiende modulaties inbouwde.
En waarom ook niet eens professioneel knipogen naar de barok, meer bepaald naar Johann Sebastian Bach, een uitdaging die ze gretig aannemen in Zion hört (uit Wachet auf, ruft uns die Stimme), dat zich ontplooit vanuit een uitgesponnen introducerende improvisatie, en een jazztwist meegegeven wordt in de finale, mee versterkt door de klarinet piano en ritmesectie. In Hubava si van de Bulgaren Georgi Goranov (muziek), Luyben Karavelov (tekst) is Galina terug aan zet in een hemelse homage aan de natuur, die ingezet wordt op de contrabas, en waarin de piano subtiele lijntjes weeft die waarop de strijkers zich knus gaan settelen. En wat te denken van de duduk die zich mengt in dit verhaal dat zich geleidelijk ontplooit in een crescendo.
Maher Mahmoud levert een eigen Oud Taxim aan, trouw aan deze improvisatietechniek die kenmerkend is voor de hele regio van het Midden-Oosten. Dergelijke solistische instrumentale technische hoogstandjes, gebaseerd op een specifieke makam, worden er vaak gebruikt als introductie op een lied. Hier kan het beschouwd worden als inleiding tot een laatste sirto, Sultaniyegah Sirto, een compositie van Sadi Işılay uit de hoogbloei van de Ottomaanse periode, met een introductie, een soort dialoog tussen stemmen en een virtuoos gedeelte zwanger van modulaties en verrassingen, waarin balkan- en klezmerinvloeden alweer niet te miskennen zijn, om volledig los te gaan in de finale.
Ook Byzantijnse zang verdient zijn plaats binnen dit ensemble. Niet toevallig maakt men hierin gebruik van een systeem dat vergelijkbaar is met dat van de makam. In Axion Estin deint de stem van Ibrahim Kahila boven de Ison, een soort bourdontoon of basso continuo die de melodie ondersteunt en hier uitgevoerd wordt door de lage strijkers. Eindigen doen we op deze voortreffelijke schijf in de Balkan, met het oeroude, op duduk ingezette Zaydi Zaydi dat een heel vrije interpretatie toelaat, vergelijkbaar met de Mawal of Gazel, vocale improvisaties, hier genereus benut door Galina, die voornamelijk worden gebruikt in de Turkse en Arabische muziek. Opvallend is dat het is opgebouwd op dezelfde makam (toonladder) als Ussak/Bayati, een makam die veel wordt gebruikt in het Midden-Oosten.
Wat een pleidooi voor de kracht van muziek als verbindingslijm tussen diverse culturen, die al bij al meer gemeen hebben, dan hun verschillen zouden doen vermoeden.