Ten da chent lárchët che la sunada lé longa
In de rubriek Het Meesterwerk beschrijven we albums die belangrijk zijn geweest voor een bepaalde streek, land, of genre. Dat hoeft niet per definitie het beste album te zijn dat de groep of artiest heeft uitgebracht. Ten da chent lárchët che la sunada lé longa van de Noord-Italiaanse groep La Ciapa Rusa is daar een uitstekend voorbeeld van. Geluidstechnisch is er nogal wat aan te merken op de plaat en muzikaal gezien is het niet de vaandeldrager van de formatie. Wat Ten da chent evenwel tot een meesterwerk maakt is het belang van La Ciapa Rusa’s eersteling voor de Italiaanse volksmuziek en de folk uit Noord-Italië in het bijzonder. Ten da chent effende de weg voor veel Italiaanse folkgroepen. Zonder dat album zou de geschiedenis van de Italiaanse volksmuziek er heel anders uit hebben gezien.
Te beluisteren via onze NFS Spotify:
”Italiaanse volksmuziek was in die dagen vrij onbekend. Trekzakspeler Riccardo Tesi was begin jaren tachtig actief met gitarist Alberto Balia. En Nuova Compagnia di canto Popolare.
Dan had je het met bekende namen buiten Italië wel zo’n beetje gehad,” vertelt Hans Peters van Music & Words. Verder kenden we in Nederland nog het inmiddels heropgerichte La Lionetta en Giovanna Marina, maar alleen op vinyl. Peters speelde een belangrijke rol in het promoten van de Italiaanse volksmuziek in Nederland. Hij was net begonnen met het postorderbedrijf Music & Words en importeerde op eigen initiatief een aantal elpees die hem wel aardig leken. ”Hoe ik de groep en de elpee heb ontdekt kan ik me niet meer herinneren.
Waarschijnlijk heb ik een advertentie gelezen in Folkroots of de groep gehoord tijdens een uitzending van het EBU festival.” (EBU staat voor European Broadcast Union, een samenwerkingsverband van landelijke zenders die ieder jaar in een van de Europese landen een folkfestival organiseerde en de opnamen daarvan op de diverse radiostations uitzond. MR).
Peters legde contact met het platenlabel Madau en was ineens importeur van Noord-Italiaanse volksmuziek. ”Gerelateerd aan de bescheiden doelgroep voor dit soort muziek, zeker begin jaren tachtig, is er behoorlijk wat van verkocht. Ten da chent lárchët che la sunada lé longa was voor velen de eerste kennismaking met de folk uit Noord-Italie. De plaat heeft die streek op de kaart gezet en is daarmee een hoeksteen voor de Italiaanse folk. Dankzij die elpee kwam er meer vraag naar muziek uit die omgeving en hebben andere muzikanten en groepen (zoals Baraban, Re Neliu, Ritmia, Cantovivo, Tre Martelli en Calicanto. MR) kunnen profiteren van het baanbrekende werk van La Ciapa Rusa.”
Ten da chent lárchët che la sunada lé longa werd niet alleen in Nederland goed ontvangen, maar heel West-Europa leek te vallen voor de charmes van deze muziek. De groep toerde met veel succes door Europa, stond op alle belangrijke internationale festivals en opende ook hierdoor deuren voor collega musici. Peters organiseerde de eerste toer voor La Ciapa Rusa in Nederland. De groep inviteerde hem om met zijn verzendbedrijf een stand te bemannen op het Folkermesse festival in Casale (Monferrato), de thuishaven van La Ciapa Rusa. ”Het eerste jaar nog met elpees, het tweede jaar met een handjevol cd’s erbij. Het was een niet te missen ervaring, vooral die met de douane!” aldus Peters.
Detail
De opnamen voor Ten da chent lárchët che la sunada lé longa vonden plaats in Turijn in 1981, vier jaar na de oprichting van de formatie door Beppe Greppi (2-rijige trekzak, zang) en Maurizio Martinotti (draailier, mondharp, zang). Beiden vormen de continue factor in het verdere bestaan van de groep. Maurizio Padovan (viool) en Lorenzo Boioli (piffero, fluiten, ocarina) completeren de bezetting op de eerste elpee.
Gastbijdragen worden geleverd door Alberto Cesa, Donata Pinti en Betti Zambruno (vocalen), Ettori Losini (piffero) en oud lid Giorgio Delmastro (gitaar). De plaat verscheen in Italië in 1982 op het zelfstandige platenlabel Madau, opgericht door de Sardijnse zanger Franco Madau en gaat vergezeld van een uitgebreid boekwerkje (in het Italiaans). Daarin wordt de streek Allessandrino, een deel van het Noord-Italiaanse Piemonte, beschreven in geografisch, sociaal-maatschappelijk, cultureel en economisch verband.
Tevens worden van alle gespeelde nummers zeer nauwkeurig de herkomst, bronnen, en de sociale context vermeld, evenals de muzieknotaties, dansaanwijzingen en de teksten, oude foto’s van bespelers van de veelal onbekende instrumenten gereproduceerd. Dit alles valt min of meer te plaatsen in de context van hoe, en met welke intentie, het album tot stand kwam.
Maurizio Martinotti: ”Het idee was om het traditionele materiaal dat we hadden verzameld op een verantwoorde wijze op te nemen, met respect voor de originele tunes maar in een rijkere instrumentale samenhang. Ons werk was gebaseerd op een zorgvuldige studie van zowel de stijl als het repertoire van de diverse instrumenten. Het enige wat wij toevoegden was het samenbrengen van losse melodieën. Iets dat traditionele muzikanten nooit deden!” Martinotti en Greppi verzamelden de muziek dus zelf in de bergen en valleien van de Po-streek. Ook daarin verschilden ze met andere folkgroepen.
”We waren zowel muzikant als verzamelaar. Dat was van doorslaggevende betekenis. Het resulteerde in een origineel en ongewoon repertoire, in vergelijking met andere groepen. Die baseerden zich op het standaard repertoire uit de Piemontese muziek, die in boeken en collecties waren opgetekend. Iedereen putte dus uit dezelfde bron, behalve wij.
Door het speurwerk (her)ontdekten we klanken en klankpatronen, en instrumenten als de piffero en piva. (Piffero, de lokale variant van de hobo, maar eerder vergelijkbaar met de Bretonse bombarde. De piva is de Piemontese doedelzak. MR). En wij speelden de muziek niet in een bezetting met gitaar, maar met organetto (trekzak). We herintroduceerden de draailier die oorspronkelijk ook in deze muziek werd bespeeld.”
In een interview uit 1985 geeft Martinotti aan dat het veldwerk een sprong in het diepe was. ”Toen we begonnen wisten we niet eens of we zouden slagen in onze opzet. Voor ons hebben onderzoeken plaatsgevonden naar tradities in de streek. Die leverden vooral liederen op, maar weinig dansmelodieën. Wij zijn op zoek gegaan naar oude muzikanten die de melodieën nog kenden en we hebben ze gelukkig gevonden.”
Voorzichtig!
Ten da chent lárchët che la sunada lé longa (de titel betekent zo ongeveer ‘Wees voorzichtig met de strijkstok want we hebben nog veel te spelen’) is een juiste mix van louter instrumentalen en liederen. In de eerste categorie vinden we voornamelijk plaatselijke dansen als de monferrine, alessandrine en bisagne (de laatste is een soort instrumentaal vraag en antwoordspel, vergelijkbaar met het Bretonse kan ha diskan. MR). Daarnaast zijn er mazurka’s, polka’s en vooral giga’s (juist ja, de Italiaanse variant van de Keltische grote broer).
De plaat bestaat verder uit liederen als de stambotti, rituele songs en oude balladen. Een van de allermooiste liederen uit het gehele La Ciapa Rusa oeuvre is te vinden op Ten da chent. De fraaie, slepende, walsachtige melodie van Re Gilardin wordt afwisselend gezongen door Alberto Cesa, Donata Pinti en Betti Zambruno. Die laatste heeft een dijk van een stem die zo weg lijkt te zijn geplukt uit een Fellinifilm. ”Zo van de straat geplukte stemmen.
Er zijn dus nog mensen die met hun hart zingen in plaats van techniek alleen,” schreef ik in mijn recensie van Ten da chent voor Janviool. Dat emotionele en vooral de eerlijke, onbevangen benadering geldt trouwens het gehele album. De kracht van Ten da chent die het album zo tijdloos maakt, is de ongedwongenheid. De speelvreugde druipt er na twintig jaar nog van af, de passie en bevlogenheid, de liefde voor het repertoire en de muziek. Perfect is het album zeker niet. Geluidstechnisch zou alles nu veel beter klinken en in de jaren na Ten da chent zijn de individuele muzikanten alleen maar gegroeid.
”Wat het album na al die jaren nog zo waardevol maakt is het pure van de uitvoeringen, het simpele, de power en het frisse,” vindt Martinotti, ”dankzij de goede internationale kritieken werd het buitenland zich bewust van de aanwezigheid van een karakteristiek repertoire hier in Noord- Italië. Dat werd daarvoor gewoon genegeerd. Het bracht ons tot een Europees avontuur en in ons kielzog werden anderen meegesleept.”
Favorieten
Ten da chent lárchët che la sunada lé longa is dan een belangrijk album voor La Ciapa Rusa en de Noord-Italiaanse volksmuziek, het behoort niet tot Martinotti’s favorieten. ”Ik zou het album niet anders opgenomen hebben. Het is de weergave van de stand van zaken op dat moment, met de mogelijkheden en de beperkingen die we hadden. Andere albums van La Ciapa Rusa spreken me echter meer aan, beginnend vanaf de tweede Stranot d’ámur. Maar vooral de laatste twee Retanavota en Aji e safran beschouw ik als juweeltjes.”
Na Ten da chent lárchët che la sunada lé longa nam La Ciapa Rusa Stranot d’amur op met Gerardo Cardinale (fluiten) als vervanger voor Lorenzo Boioli. Het was niet de eerste en zeker niet de laatste van de personeelswisselingen, die telkens het geluid van de groep beïnvloedden. Een jaar later volgt een thema album, O senti che bel canto, met liederen gezongen door gastvocalisten Alberto Cesa en Donata Pinti. ”Op de eerste albums hadden we onze bijdragen geleverd met de introductie of herontdekking van instrumenten als piffero, organetto en draailier.
De introductie van het keyboard op het vierde album Furaji was een logische volgende stap in het moderniseren van de folkmuziek die we noodzakelijk vonden,” Diens opvolger Retanavota uit 1992 bevat elektronische klanken, samplers en drummachines. Volgens Martinotti klinkt dat twaalf jaar later nogal gedateerd. De laatste officiële La Ciapa Rusa cd is Aji e safran waarbij men terugkeert naar de akoestische sound met poëtisch en muzikaal knap en ingenieus materiaal.
Afgelopen jaar vond tijdens de Folkermesse in Casale een eenmalig reünie-optreden plaats van La Ciapa Rusa met vijftien oorspronkelijke leden. Een selectie van het materiaal uit de zes albums werd in chronologische volgorde vertolkt. Bij het verschijnen van dit artikel (juni 2004) zal de cd Diario di bordo, met opnamen van dit concert, in de winkels liggen. Het is een officieel einde van een belangrijke groep die het pad effende voor vele muzikanten uit het Noord Italiaanse.
Maurizio Padovan, violist op Ten da chent, bestudeert tegenwoordig als professor de vioolmuziek uit Italië, schrijft boeken en maakt thema-cd’s over dit onderwerp; verder is hij actief in een ensemble voor oude muziek. Blazer en fluitist Lorenzo Boioli speelde na zijn vertrek in I tre Martelli en sinds kort in Ariondassa. Beppe Greppi is niet meer actief als muzikant, maar wel als producer en hoofd van het uitstekende Italiaanse muzieklabel Felmay. Maurizio Martinotti is de meest actieve muzikant. Al tijdens La Ciapa Rusa richtte hij met enkele (ex-) Ciapa Rusa-leden het Ensemble dell doppio bordone op, waarmee hij traditionele profane muziek speelt. Met gedeeltelijk dezelfde mensen werd het folkorkest La Vija opgezet om onder meer oude Ciapa Rusa nummers in een folkrock-achtige bewerking te presenteren.
Martinotti is tevens eigenaar van het platenlabel EthnoSuoni dat inmiddels een aardige catalogus heeft opgebouwd (zie volgende afleveringen van NFS). Uit de as van La Ciapa Rusa ontstond een groep die aanvankelijk herbewerkingen van oude nummers bracht, maar intussen ook een nieuwe cd met zangeres Betti Zambruno op haar naam heeft staan. De naam
van die groep? Tendachent – waarmee de cirkel rond lijkt.
Dit Meesterwerk verscheen in © New Folk Sounds 93 – juni/juli 2004