A Tu Vai
(L’autre Distribution, Outhere Distribution, 3 521383 466285)
In de schoot van Cordae La Talvera, een associatie die in 1979 opgericht werd om het Occitaanse culturele patrimonium voor het nageslacht te converseren, door onderzoek, archivering, vorming en verspreiding, en het aanmoedigen van nieuwe creaties, is reeds jaar en dag het collectief La Talvera het vaandel waarmee ze talrijke podia bestijgen.
Momenteel bestaat de kernbezetting uit artistiek directeur Daniel Loddo (diatonisch accordeon, doedelzakken (craba, boha en zang), Céline Ricard (zang, fijfers, graile, rebuta), Aelis Loddo (zang, viool en altviool), Fabrice Rougier (klarinet, cacaròt, baritonsaxofoon) en Jean-Pierre Vivant (drums, percussie).
Op hun nieuwste album bevestigen ze andermaal met welke muzikale kracht ze hun devies weten te verkondigen, met een behoorlijk festief, niet van humor (en ironie) gespeend repertoire, waarmee ze zowel een luisterend als dansend publiek grenzeloos weten te bekoren. Zonder voorbij te gaan aan het traditionele repertoire en de Occitaanse cultuur bouwen ze resoluut aan een vervolg, met een poëzie die ook geankerd zit in onze huidige wereld.
Zo bouwen ze bruggen die generaties en regio’s aan elkaar verbinden en verrijken ze hun eigen traditie met bonte kleuren die ze opstaken vanuit hun ontmoetingen met muzikanten uit andere culturen. Muziek van het volk dient nu eenmaal universeel dezelfde zingevingen.
Ze scheppen een ruimte van vrijheid waarin de liederen van Daniel Loddo worden geboren, en die knallen, chattend en prikkelend indien nodig, brengen ons aan het lachen, doen ons de wenkbrauwen fronsen,… nodigen ons uit om wakker te blijven en dit zonder te vervallen in pamflettair ideologisch discours.
Kirrend en koerend, de graile en klarinet op de achtergrond, vatten ze aan met een oplijsting van de eindeloze papierhandel van waaruit ons leven geleid wordt, in Los papièrs, ‘… amai te far vaccinar…’ (zelfs om je te laten vaccineren). Zo gegrepen uit de actualiteit. Heel wat pastoraler gaat het eraan toe in de dialoog die de twee zangeressen ontspinnen in Un jorn en passejada (‘Een wandeldag’), ook al een favoriete bezigheid voor velen in deze tijden.
Nadat in N’i a pro gadan (‘Er zijn genoeg nietsnutten’) het verloop der seizoenen bezongen wordt, is het in Libertat liberdade, geschreven vóór de corona lockdowns (maar ook in die context heel toepasselijk), tijd voor een bezinning rond de fragiliteit van onze basisvrijheden. Hiervoor richten ze hun blik naar het zuiden, meer bepaald de repressie die de kop opstak in Catalunia. Het werd een lied dat eerder als klaagzang en niet als militant strijdlied ingekleurd werd, in tegenstelling tot het door marstrommels begeleide Buta butèrna (‘Duw kameraad’), dat ook verwijst naar het lied Le temps des cerises van Jean-Baptiste Clément (1866).
Fel contrast met het heel middeleeuws geïnterpreteerde, burleske Carnaval. En de groep vond ook dat het moment aanbrak om zichzelf en hun leidmotief lichtvoetig ten gehore te brengen in de mazurka Anuèit a la Talvera (‘Deze avond in La Talvera), waarin Aelis op haar viool heel wat ruimte inneemt in het instrumentale coda.
Heerlijk walsen is het op Triste lo cèl (‘Triest is de hemel’), waarin het refrein verwijst naar een populair waarzeggersritueel, of mee te stampen op de bourree Sus la rota de las chicanas (‘Op de weg van de haarspeldbochten’). Voor M’es contari (‘Dat is het tegenovergestelde van mij’), waarin zich een dialoog ontspint tussen Daniel Loddo en de twee vrouwenstemmen, lieten ze zich inspireren op het traditionele lied Mon trabalh de la setmana.
Niet Daniel, maar Arnauld Landes leverde de tekst voor het met natuurgeluiden mee ingekleurde, a capella ingezongen Lo rossinhòl salvage (‘De wilde nachtegaal’). Het titelnummer, vrij vertaald ‘Stop met je onzin’, is naar vorm geïnspireerd op de middeleeuwse ’tençons’. Hier gaat het om een – door de twee dames – gezongen duel tussen een hond en een wolf, een beetje zoals in de fabel van De La Fontaine, maar met ietwat andere argumentaties.
Ook het laatste nummer van dit voortreffelijke album, Lo reiet dels cons (‘De koning van de dwazen’) is een barok pareltje, waarin na de aanhef op de craba verwezen wordt naar het gelijknamige nummer van Georges Brassens en waarbij in het tweede deel de verbinding gemaakt wordt met de evergreen La marche des Turcs van Jean-Baptiste Lully.
Andermaal een bewijs dat traditionele muziek niet rigide hoeft te zijn of bevroren in de tijd, maar tot op vandaag, heel fris en akoestisch, een boodschap kan uitdragen.