À Principiu
(Buda Musique, 860 367)
Met dit Corsicaanse ensemble mogen we vaststellen dat de Corsicaanse musicale, en vooral polyfone, traditie helemaal niet bevroren is in de tijd, maar juist een voortdurende evolutie en beweging ondergaat. Daardoor wordt het tijdloze karakter ervan versterkt, terwijl ze door hun ogen te openen op de wereld, andermaal aangetoond wordt dat er doorheen de geschiedenis voor de muzikale praktijk nauwelijks grenzen bestaan.
Met L’Alba weerklinken hun in de eigen eilandcultuur gegronde gezangen meer dan ooit Mediterraan. Terwijl ze getrouw mee het polyfoon erfgoed bewaken, absorberen ze tegelijk pretentieloos invloeden vanuit Noord-Afrika, Italië, Griekenland en Portugal. Ze werden er zich immers meer en meer van bewust dat deze regio’s immers gelijkaardige vocale identiteiten herbergen, zowel in termen van het melisme en ruimer in termen van de esthetica van een lied.
Gekarakteriseerd door composities die een volle, positieve energie uitstralen, zingen ze in mono- en polyfonieën een muzikale dialoog uit die geïnspireerd wordt door de volkeren in beweging, en de erbij horende cultuuruitwisseling. In de nummers op hun vijfde album (sinds hun oprichting in 2005) duiken dan ook her en der accenten op die dwepen met verleden en actualiteit.
De stemmen van Petrughjuvanni en Ghjuvanfrancescu Mattei (ook gitaar), Ceccè Guironnet (ook klarinet en fluiten) en Sebastien Lafarge (ook gitaar en harmonium) harmoniseren voorts met de gitaren van Antone Chauvy, Eric Ferrari (ook bas) en Nicolas Torracinta (ook saz). Voor de percussie deden ze beroep op de Senegalees-Marokkaanse drummer Mokthar Samba en in Benjamin Dolignon vonden ze een extra zanger, terwijl hier en daar nog een gastmuzikant opduikt.
Grensverleggend zijn ze al bij het eerste nummer Guarisce (‘genezen’), een vrij bezwerend nummer dat ook vanuit zijn instrumentale omkadering, percussie en subtiele elektrische gitaar onmiddellijk associaties oproept met wat we kennen uit de Mali blues, terwijl een snuifje Portugese fado weerklinkt in Indiferenti (‘Onverschillig’), in dialoog met vioolbegeleiding (Laurent Barbolosi) in klezmersferen. Ook in het rockende Sò diventatu (‘Hier ben ik’) spelen diverse invloeden, vanuit een Bretoens aanvoelende ritmiek en het Oriëntaalse geluid van de saz.
Met beide voeten op Corsicaanse bodem voelen we ons in de melancholische polyfonie van Di punta à l’abbissu (‘Op de rand van de afgrond’), één van de weinige niet zelf gecomponeerde nummers, maar geschreven door Claude Bellagamba, en het a capella gezongen Schjarì u to chjassu (‘Verlicht je weg’). Vervolgens duiken we helemaal onder in Oriëntaalse sferen op Ancu sfarente (‘Een ochtend die dient uitgevonden’).
Op Felici suspesi (‘Opgeschort geluk’) duiken Mario Evangelista (mandoline) en André Tomasso (sopraansaxofoon) op als gastmuzikanten dat ons andermaal naar ingetogen Iberische sferen voert. We blijven er vervolgens even vertoeven met het dansante U Tornaviaghju (‘De wandelaar’). Nog een zuiver product van eigen land wordt ons aangeboden in Paghjella, terwijl ze met A to cullana (‘Je juweel’) verbinding maken met de Italiaanse zangcultuur.
In de afsluiter, Stranieru de l’internu (‘Vreemdeling van binnen’), waarin de sfeer sterk mee bepaald wordt door de klarinet, blijft ook de inbreng van de Zimbabwaanse zanger en gitarist Louis Mhlanga niet onopgemerkt. Let wel, niet onmiddellijk het schijfje stilleggen want er komt vervolgens nog een onaangekondigde herneming van Indiferenti.
De titel ‘In het begin’ verwijst eigenlijk naar een nieuw boekdeel dat ze samen schrijven vanuit hun Corsicaanse erfgoed, een nieuwe, heel geslaagde start van een artistiek avontuur.
Gehecht als ze zijn aan hun eigen taal verkozen ze ook ditmaal geen vertalingen van de liederen toe te laten in het booklet. Deze kunnen evenwel probleemloos in Franse en Engelse vertalingen teruggevonden worden op hun website.