Meer liedjes over de Eerste Wereldoorlog deel 5: De O.W.er

Uit de grote hoeveelheid bladmuziek en vliegende blaadjes die ik vond met liedjes over de Eerste Wereldoorlog, maakte ik een afgewogen selectie om een beeld van Nederland in de periode 1914 -1918 te geven. Dat we neutraal waren in die oorlog, wil niet zeggen dat hier alles naar wens ging. Problemen waren er genoeg, die hun weg vonden in een keur aan liedjes.
Per artikel besteed ik telkens aandacht aan één lied, waarvan ik een eenvoudige opname met zang en gitaar maakte.

Daar waar schaarste zich aandient, zijn er altijd lieden die zich ten koste van anderen daaraan verrijken. Zo ook in Nederland ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Dan was al meteen bij het begin van de oorlog. Reeds op 3 augustus 1914 (de oorlog begon op 28 juli) stond er een ingezonden bericht in een krant over een winkelier die de prijs van zout verschillende malen over de kop liet gaan. In een reactie gaf de krant aan dat de regering een wet ging uitvaardigen om dit soort misbruik te beteugelen. Wat natuurlijk slechts gedeeltelijk effect sorteerde.

Er kwamen veel zwarthandelaren, oorlogswinstmakers oftewel O.W.ers genoemd. Er werden volop cabaret- en straatliederen aan de O.W.ers gewijd. Ook J.H. Speenhoff deed een duit in het zakje met Openhartige bekentenis van eenen O.W.-er. Ze waren – op minister Posthuma na misschien – de meest gehate Nederlanders ten tijde van de Eerste Wereldoorlog.

Deze ‘nieuwe rijken’ lieten graag zien dat ze in weelde baadden. Ze gedroegen zich als ‘de nieuwe aristocratie’. Ze behingen zich protserig met goud en juwelen, droegen pocherige kleding, dineerden chique, frequenteerden theaters, kochten kasten van huizen en verplaatsen zich koninklijk. Maar ze misten de benodigde kennis en manieren.

Een lied van E. Brickson dat in 1917 werd uitgegeven als bladmuziek door het bureau T.A.V.E.N.U. heeft als titel
Marche des nouveaux riches (O.W.’ers marsch). Het refrein luidt als volgt:

Zeg op, ik ben O.W.’er, heb ik iets van een plebejer?
Waar alles voor mij buigt, en met mij joelt en juicht!
Beschaving? Malle kunsten. Waar vraag is naar mijn gunsten.
‘k Heb lak aan die lak. ‘k Ben erg op mijn gemak in m’n frak!

De regering pikte een eigen graantje mee door bij wet van 22 juni 1916 belasting te heffen op oorlogswinsten. Vanaf 1917 leverde dat de schatkist jaarlijks zo’n 180 miljoen gulden op.
Toen in oktober 1918 duidelijk werd dat de oorlog op z’n einde liep, zagen veel O.W.ers dat hun buitensporige handelswinsten op hun einde liepen. De oorlog kon wat hen betreft niet lang genoeg duren. In de Haagsche Post verscheen naar aanleiding daarvan een toepasselijk gedicht, waarvan hier twee strofen:

Al wat speculeert en hamstert, kettinghandelaars incluis,
vinden elke vredespoging eigenlijk totaal niet pluis.
Kreeg die fraaie roversbende hier eens onbeperkt gezag,
stellig woedde dan op aarde oorlog tot den jongsten dag.

Het lied waar het hier uiteindelijk om gaat, De O.W.er, is geschreven door Sam Trip (tekst) en Max Tak (muziek), beiden zeer succesvol in het vakgebied. Sam Trip was een pseudoniem van Martin Liket, die veel voor Eduard Jacobs schreef. Deze gaf het vervolgens uit onder zijn eigen naam, wat echter niet ongebruikelijk was in die tijd. Veel van wat hierboven staat omschreven betreffende de oorlogswinstmakers komt in dit lied van Trip en Tak naar voren. De bladmuziek die van De O.W.er  werd uitgegeven vermeldt Henri Wallig als uitvoerende artiest, een in die tijd beroemde vertolker van het cabaretlied. Op zijn repertoire stond bijvoorbeeld ook Dirk Witte’s Mensch durf te leven. Daarvan is een opname bewaard gebleven. Echter niet van De O.W.er.

Scroll naar boven