Nieuws uit Centraal Frankrijk

AEPEM, de ‘Association d’Étude, de Promotion et d’Enseignement des Musiques Traditionelles des Pays de France, liet ook vorig jaar niets onverlet om voort te bouwen aan het realiseren van hun doelstellingen. Dank zij organisaties als deze wordt tegemoetgekomen aan etnomusicologische doelstellingen om (ook) het traditionele muzikale erfgoed te redden van de totale vergetelheid.  Naast het voortdurend actualiseren van een bibliografische en discografische collectie en het organiseren van gerelateerde cursussen, zetten ze hun schouders onder muzikale projecten die hoofdzakelijk de Centraal Franse volksmuziek in de kijker willen zetten. Het voorbije jaar legde hen wat dat betreft geen windeieren.  Een overzicht.   

LÉONIE CHEVALAZ
Coïncidéncia, Cornemuse du Centre
(AEPEM, 22/01)

Om jong talent op het terrein van de Franse traditionele muziek onder de schijnwerpers te brengen bouwt AEPEM reeds geruime tijd aan de collectie ‘Roulez jeunesse!’. Ditmaal duikt Léonie Chevalaz op, die naast haar bedrevenheid op de cornemuse ‘16 pouces’, ook over heerlijke stem blijkt te beschikken en daarnaast ook met podoritmiek aardig uit de voeten komt.

Hier zingen ook de instrumentale nummers, spelend met een ongekende subtiliteit in de cadans, een merkwaardig gevoel om het tempo te plaatsen, en een rijkdom aan versieringen, zonder dat ze zich hiervoor krampachtig dient uit te sloven. Hier en daar duikt een gast op, maar het overgrote deel van dit album is puur solistisch werk, waarbij de doedelzak ten dienste staat van pareltjes uit de traditie van het Centraal Massief. Ze leunt sterk aan bij Eric Montbel, en speelt sinds kort, hierbij in de voetsporen tredend van haar vader Didier, bij Montbel’s amateurorkest Le Grand Baleti. Montbel maakt hier trouwens, in ondersteuning, zijn opwachting met zijn 23 pouces, en in Bourrée de Carru/Si je savais voler. Ze opent trouwens met een eigen interpretatie van Valse à Joseph, een traditioneel nummer dat Montbel in 1978 reeds toevoegde aan zijn verzameling.

Andere nummers op deze schijf verwijzen naar repertoire van Montbel, Christian Oller en Pierre Imbert, die in de tachtiger jaren furore maakten met Lo Jai. Zo is het lied Tout en revenant de Paris dat ze uit Montbell’s Carnet de Notes plukte, een pareltje dat in zijn eenvoud schittert, zichzelf begeleidend op de bourdon van haar doedelzak. Dit doet ze al even dunnetjes over in het melancholische Je viens te dire adieu. Ook Lous dolhaïres is een lied,  hier evenwel instrumentaal gebracht, uit de Lot en opgenomen in de collectie van Joseph Canteloupe (1904).

Ook Amandine Pauvert is een beloftevolle jongere, die haar komt bijstaan op draailier voor de Bourrée de la Marguerite d’Espinchal uit het vioolrepertoire van Alfred Mouret, en verderop heel uitdrukkelijk, samen met diatonisch accordeonist Charles Pouységur, voor een set polka’s, waarvan het eerste luik, Polka d’Ythier door Jean-François Vrod in 1975 een plaats toebedeeld kreeg in het vaste erfgoed. Voor Dins lo fé of Fillettes à Marier beroept ze zich op de versie van de Perfectafphone 1478 van Antoine Bouscatel (een opname uit 1928!). Met Pouységur levert ze verder een frisse set mazurka’s af, met vader Didier enkel bourrées in duet. Afsluiten doet ze met het oogstlied Qual pourtoro l’dinia l’boulé, een melodie die velen niet onbekend in de oren zal klinken.   


MARTIN LASSOUQUE
Contras
Cornemuse Landaise (AEPEM 22/2)

De bourdon van de boha, de doedelzak uit de Landes, wordt helemaal tegen de melodische pijp geplaatst. En ‘contre’ verwijst in de oude muziek naar de bas. Deze bourdon die naar Yan Cozian Martin ‘contra’ genoemd wordt, refererend naar de Kontra van de Hongaarse en Slovaakse doedelzakken waar de boha heel wat gelijkenissen mee vertoont. Heel speciaal hierbij is de aanwezigheid van een gat dat de speler in staat stelt om de noot te veranderen, niet gewoon voor een bourdon. Dat laat een heel specifieke speelwijze toe in de ritmische begeleiding. Voor de asymmetrische rondeaux biedt dit de mogelijkheid om een stabiel ritmisch kader af te leveren aan de dansers, en zo het verlies van oriëntatiepunten te beperken binnen melodieën die verschuiven ten aanzien van de danspassen.

Lassouque verbreedde dit gegeven naar andere dansen. Zo imiteert hij de ritmische begeleiding van andere instrumenten, of de specifieke versieringen die hen kenmerken, door te spelen met verschillende manieren om het gat aan te slaan, te alterneren met verschillende diameters van opening en de akkoordkleuren te variëren, dit steeds met de onderliggende gedachte dat die telkens de dans dienen te begeleiden. Het resultaat van deze zoektochten laten zich vertalen naar dit album dat zowat op elk nummer een andere manier van gebruik van de contra illustreert. Interessant hierbij is dat hij naast duiding van de herkomst van elke set zelf toelichting verschaft bij de wijze waarop hij de Contra invult.

Zo installeert hij in Quan jo n’èri petita marion / Scottishs d’après Marcel Lagardère et Fernand Tarrit een break met een riff, waarin zich een polyritmie ontwikkelt tussen de contra en de melodiepijp, of gaat in in Valse d’après Henri Dauba de melodie begeleiden met cellen in drie tijden, en dit enkel door met de vingers te slaan zonder het gat te sluiten. Voor branle in koppel Los Castères trok hij Benjamin Bouyssou aan om hem te vervoegen op bohassa (een re-variatie die een stuk lager gaat). Voor de Congos d’après Marcel Lagardère et François Mivielle kiest hij samen met Yan Cozian voor alweer een ander experiment, door gebruik te maken van twee boha’s (in sol) waarvan ook de contra’s ‘open’ in sol staan, terwijl één van beiden gesloten op een mi terecht komt, de andere op een re.

In Valses d’après Alexis Capes begeleidt hij vanuit de contra met verschillende riffs waarbij hij enkel glissandos gebruikt. Heel boeiend wordt het in Las hilhòtas be’n son polidas / Fotetz-me lo camp canalhas. Jordan Tisnèr vervoegt hem hier op flabuta e tamborin de còrdas (eenhandsfluit en slagtrom). Samen alterneren ze hier in het invullen van de ritmische cellen. Wie zich meer wilt verdiepen in de geschiedenis van het repertoire kan hiervoor terecht in het booklet, waarin Miquèu Berdót, stichtend lid van de ACPL (Association pour la Culture Populaire dans les Landes).


LA PERDRIX ROUGE
Vendémiaire
(AEPEM, 22/03)

In een coproductie met Les Brayauds CDMT-63 realiseerde AEPEM een tweede album van La Perdrix Rouge, het trio rond Fabrice Lenormand (doedelzakken 20 & 23 pouces), Guillaume Bouteloup (draailier) en Philippe Beauger (doedelzak 16 pouces), dat zich toelegt op dansrepertoire uit het centrum. Laatstgenoemde tekende voor de helft van dit repertoire dat perfect past in het plaatje van de akoestische neotraditie en ontfermt zich vooral met precisie over de melodielijn, terwijl Fabrice deze omspeelt met zijn inventieve tegenzang in de diepere baslagen en Guillaume zich daar tussenin begeeft en het geheel aan elkaar knoopt.

Stevige en effectieve ritmiek vormt een verfijnde handleiding voor de danser. De rest van hun repertoire ontlenen ze, op twee traditionele nummers (de bourrees Le Marchois/Rossignolet) na, aan hun idolen, waaronder Jean Blanchard en Philippe Prieur. Van deze laatste ontlenen ze meteen Les bransles, waarin de statigheid en kracht van de oude bourrees helemaal in nazindert. Uit de composities van Beauger onthouden we onder meer Sorbet coco, een scottish die wat Antilliaanse bijkleuring kreeg, en een mazurka voor pijnproevers, Mignardise. Dat hij ook barokke texturen weet te benaderen leert ons zijn kerstlied L’étoile de Noé.

Toen hij in 2015 geconfronteerd werd met de aanslagen in de buurt waar hij opgroeide probeerde hij dit een plaats te geven door het schrijven van een set bourrees Bataclan/La fontaine au roi, waarvan de tristesse de luisteraar onmogelijk kan ontgaan.  De trage wals La jolie couturière is er eentje van de violist Jean-Marc Delaunay. Vervolgens bekoren ze ons met de scottish L’araignée van de betreurde Michèle Chebrier-Reuge, dat ze van een verrassend arrangement voorzien. Afsluiten doen ze met een klassieker, de mazurka Trois tourtereaux van Jean Blanchard.       

Zo distilleren ze muziek zonder synthetische additieven. Elektronische kunstgrepen of vervalste aroma’s zijn aan hen niet besteed. Als rijpe dragers van de muziek uit het centrum van Frankrijk stellen ze hun ervaring vooral ten dienste van de dansers.  


CLAUDE QUINTARD
Accordéon Chromatique – Musique d’Auvergne
(AEPEM, 22/04)

In 1953 geboren, als zoon van ‘bougnats’ die in het Parijse Montmartre het café ‘Au bon coin’ runden, ontmoette Claude Quintard reeds heel vroeg de vermaarde accordeonist Joseph Aigueperse. ‘Bougnats’ staat voor de populatie van families uit de Auvergne die zich in de Franse hoofdstad gingen vestigen, vaak om er ‘primaire’ materialen (hout, steenkool) aan de man te brengen. ’s Zomers verbleef hij bij zijn grootouders die een herberg hadden in La Barge d’Alleuze in de Cantal en werd ook ondergedompeld in de wereld van zijn ooms, speelmannen op cabrette en accordeon en raakte op die manier ook vertrouwd met de lokale muziek van speelmannen als René Régis, Pierre Ladonne , Jean Malbert, Marcel Bernard en Jean Bergheaud.

De muziek uit de Auvergne werd hem dan ook met de paplepel ingelepeld. Een eerste bal speelde hij op zijn 12e en in de jaren ’70 verschenen de eerste opnames van hem. Een tijd lang verdween hij onder de radar, om vanaf het begin van de eeuwwisseling zijn muzikale activiteiten ten behoeve van bals en dansateliers te hernemen. Eerst werd hij door Michel Esbelin aangesproken om enkele nummers mee te spelen op zijn project La valse des ombre en waarmee hij ook La Bourrée à Regis (AEPEM, 2015) realiseerde. Sinds 2018 vormt hij met en de banjospeler Olivier Sulpice Le trio des barreaux verts. In 2014 ging hij ook terug aan de slag met Daniel Vidalenc als ‘Duo Cantalien’.

Met zijn doorwrochte liefde voor de muziek uit de Auvergne, zijn virtuositeit in het spelen en zijn loepzuivere beheersing van de cadensen komt hij bijgevolg terecht opduiken in de reeks ‘Un musicien, un instrument, un répertoire’. Dit uitsluitend solo ingespeelde album vormt een hommage aan al wie hem van kinds af aan mee op sleeptouw nam in deze wonderlijke wereld van bourree, scottish, mazurka’s en walsen en levert een bloemlezing uit het repertoire van al diegenen die hij zelf bewondert, 21 in het totaal.    


Scroll naar boven