LUCIEN PILLOT
Vielle à roue : Musique traditionnelle du Nivernais
(AEPEM, 21/01)
Bij deze rijst een nieuwe ster aan het firmament binnen de reeks ‘Un musicien, un instrument, un repertoire’. Pillot (Los Cinc Jaus en Face à Phasmes) ging, op zijn 13de gestart, ondertussen een twintigtal jaar aan de slag met de draailier, momenteel een alt van Sébastien Tourny, en werd hiertoe vooral aangezogen door Aline Pilon, en later geïnspireerd Michel Nioulou en Grégory Jolivet.
Op zijn zoektocht naar repertoire komt hij vaak uit op de verzamelingen van Achille Millien (1838-1927), die onnoemelijk veel materiaal uit de Nivernais behoedde voor het nageslacht. De hier gepresenteerde, deels gezongen en volledig solo gebrachte, selectie – uit Le Pays des Quatre Vaux, iets ten noorden van Nevers – onderging hier en daar enkele aanpassingen om ze iets beter aan te laten sluiten bij een specifieke dansvorm (zo werd L’état des filles au couvent omgebouwd tot een bourree in twee tijden), dan wel om meer dynamiek aan te brengen in de zang en het zingen te vergemakkelijken, getuige Le moine blanc of het statige La fille du prince. Een aantal, niet alle, zong hij zelf in voor deze opnames, met La prise du vaisseau als uitschieter en ook Les mensonges valt zeker in de smaak.
Speeltechnisch verkent hij alle einders, soms legato spelend, soms zwaar duikend in de typische Centraal-Franse chienritmiek, nu eens met volle bourdon of dan weer zonder basso continuo. Zo levert hij een substantiële bijdrage voor eenieder die vol is van draailier en frisse interpretaties uit de traditie van de regio rond Never. Een rijk gedocumenteerd booklet krijg je er gratis bovenop.
LES COPAINS
Autour d’Anost : Musique du Morvan
(AEPEM, 21/02)
Reeds een veertigtal jaar kruisen de paden van Gilles Desserprit (doedelzak) en Christian Citel (draailier) elkaar op heel diverse muzikale evenementen, zonder ooit over te gaan tot een gemeenschappelijk project. Citel en André Chantereau (diatonisch accordeon) zien elkaar reeds vijftien zomers eenmaal per jaar op het ‘Fête de la vielle’ in Anost, waar ze onverdroten drie dagen lang straat en cafés onveilig maken.
Vier jaar terug vonden de drie elkaar, en rees het idee om een cd op te nemen, te meer daar Chantereau repertoire van eigen hand uitgeschreven had dat rijp was voor verspreiding. Het werd in elk geval een warm, heel naturel uitgebracht zoals het ongetwijfeld klinkt tijdens hun lange drink-, zing- en speelavonden, hangend tussen een stevige jam en een heus concert en ademt Anost. Die sfeer wordt versterkt door hier en daar wat inleidende veldwerk-achtige zangpassages in te lassen.
Naast zeven melodieën van Chantereau brengen ze een negental traditionals uit de Morvan, en enkele van de in 2006 spoorloos verdwenen draailierspeler Alain Viellard. Polkas, bourrees, walsen, marsen, marzurkas vloeien strak op maat in elkaar over. De arrangementen zijn sober, en verraden hun voorkeur om in wezen vooral unisono te klinken. Ze kiezen dus voor eenvoud en efficiëntie, stevig gebakken brood zonder tierlantijntjes, waarbij de cadenzen in de richting gaan van de musette.
Het booklet biedt voor elk nummer, zoals altijd bij dit label, extra verhaal en bronvermelding. Wie zich geroepen voelt om deze traditionals in te spelen kan via de website van AEPEM even naar de pagina die dit album voorspelt stuiven, en via een eenvoudige ‘klik’ de partituren netjes aflezen. Ook voor de amateurmuzikant van de lage bieden ze leuk oefenmateriaal.
BAPTISTE LOOSFELT
Mésun : Violon traditionnel du Poitou
(AEPEM 21/03)
Binnen hun reeks ‘Roulez Jeunesse!’ presenteert AEPEM ons de uit het noorden van Frankrijk afkomstige, maar in de Poitou aangelande Baptitste Loosfelt, beloftevol violist (bij onder andere Skellig, Chaï en Tunnel) die hier – hoofdzakelijk solerend – een eerbetoon brengt aan de traditionele dansmuziek uit de Poitou. Op die manier strijkt ook hij oude transcripties in een nieuw jasje, en levert hij een bijdrage aan het levendig houden van diverse ‘bedreigde’ dansvormen zoals de avant-deux, branle, bal limousine, pas d’été of marchoise.
De meeste titels beperken zich dan ook tot een vermelding van de dansvorm gekoppeld aan de bron. Hij put vooral uit het repertoire van muzikanten als Emile Naffrechoux, Jacques Auzanneau, Louis Piard en Maxime Rambault. Op Le bal du peu (een compositie van Michel Grignon), dat hij zingend inzet, gaat hij het duel aan met violist Bastien Clochard, en wordt tevens een puik staaltje podoritmie geproduceerd. Benoit Roblin komt hem op draailier vervoegen voor hun interpretatie van Polkas à Auzanneau, terwijl Julien Padovani hem komt vervoegen op diatonisch accordeon in een set marchoises, sterk verwant aan de bourree in drie tijden. Verrassend ruimt hij ook even plaats voor een a capella gezongen ‘rond de Barbâtre’, Fillettes à marier.
Met de vier eerder genoemde gastmuzikanten samen brengt hij verder nog een gezongen, speels gearrangeerde set avant-deux, waarbij de zuiver traditionele interpretatiewijze even verlaten wordt, om vervolgens deze interessante bloemlezing af te sluiten met een alweer met de voeten geritmeerde vrolijke wals, eindigend met een gezongen coda. Een album waar in de eerste plaats de folkviolist met interesse voor dit repertoire een heerlijke kluif aan kan hebben.
DUO ARTENSE
Per Dançar
(AEPEM, AEPEM 21/04)
Dit duo is aan zijn derde album toe. Basile Brémaud (violen en zang) en Hervé Capel (chromatisch accordeon) blijven heel nederig hun talent radicaal in dienst te stellen van de muziek uit hun streek, het plateau van Artense, waaraan ze een klein stukje ‘neo-folklore’ toevoegen die de sfeer van de Auvergne van de jaren ’50 weerspiegelt. Voor het eerst komen ze evenwel ook op de proppen met enkele eigen composities, die uiteraard heel sterk aansluiten bij hun traditie. Op dit album vinden we vooral instrumentale nummers, gebundeld in danssuites. Daartussen vlechten zich enkele liederen, in het Occitaans of Frans gezongen door Basile.
Ze ontwikkelden een heel eigen klank, die hen onderscheidt van veel andere viool-accordeoncombinaties, en dit vanuit de precisie èn de vrijheid die de viool neemt, in dialoog met het krachtige, energieke chromatische accordeonwerk. Hierdoor ontstaat een onfeilbare groove en swing. Hun complementariteit draagt ertoe bij dat beiden onopgemerkt voortdurend switchen tussen leiding nemen en begeleiden.
Naast traditionele nummers bieden ze ruimte aan werk van Joseph Colombo, Thibault Chaumeil, Martin Cayla/Dommel en Pierre Ladonne en enkele eigen composities. Oorwormen zijn onder meer de opener Bourrée à Chamberet/La bala que tirava/Maridan l’ainada, de suite Covomieux/Scottish du Lamalou (respectievelijk van Capel en Brémaud), de gezongen suite Le printemps est venu/La brunna la rossèla/Bourrée à Jules Boyer en zonder meer ook de scottish/wals Pendant la messe (clin d‘œil à Gentiane)/Bota lo chat cueire.