Le banjo ténor
(Bemol, bemo091)
Binnen zijn reeks ‘Musique traditionelle, un instrument, un artiste’ besloot producent Dominique Bommel de dertig-jarige carrière van Olivier Sulpice op de tenorbanjo voor de schijnwerpers te gooien. Meteen werd het voor deze protagonist een eerste solo-album. Waar hij aanvankelijk de vijfsnaren-variant betokkelde onder de indruk zijnde van The Pogues, leidden zijn talrijke reizen naar Ierland hem uiteindelijk naar de vier snaren tellende tenorbanjo (in Ierse stemming weliswaar, sol-re-la-mi).
Zo verzeilde hij bij de chanson-rock band Debout sur le Zinc, waarmee hij talloze fusies verkent, gaande van Frans chanson over klezmer, le chaâbi en de New Orleans jazz, tot bij de musette. Ook de Ierse muziek bleef hij in zijn hart sluiten, terwijl hij later ook nog verliefd werd op de muziek uit het Franse Centraal-Massief, waar hij onder meer behoorlijk wat optrok met Les Brayauds en Michel Esbelin, die hem begeleidden in de ontwikkeling van zijn huidige stijl.
Met deze laatste, en met Ludovic Rio, die allebei als gasten fungeren op dit album, richtte hij het ondertussen gerenommeerde Flor de Zinc op. Daarnaast vond hij in Julien Barbances en Loïc Etienne de ideale kompanen voor Bougnat Sound. Met deze twee trios realiseert hij een grote droom: spelen voor de dansers.
Op dit album worden zijn verschillende invloeden die hij doorheen de jaren onderging gebundeld. Hij zet in met een podoritmisch op solo banjo gespeelde potige bourrees uit de Auvergne. Later keren we hier nog terug met een andere set waaraan Michel Esbelin zijn krachtige vioolspel toevoegt, terwijl laatstgenoemde ook nog eens de cabrette bovenhaalt in de speelse set ‘La marche de l’Aubrac/La cantinière’.
Onder bodhranbegeleiding van Jean-Bernard Mondoloni maken we een eerste uitstap naar Ierland, onder meer met een gedegen presentatie van John Carty’s Seanamhach tubestation. Later horen we hen andermaal aan het werk met een set waarbinnen onder meer Maghera Mountain van Martin Hayes opduikt. Samen met het chromatisch accordeon van Tiennet Simonnin is het vervolgens tijd voor een portie zwierige javas, waarmee de musettesferen hun intrede doen. Ook de Bretoense muziek ligt hem nauw aan het hart waardoor een suite van gavottes niet mocht ontbreken, in trioformatie met klarinettist Yann Boulas en chromatisch accordeonist Ludovic Rio. Met gitarist Ronan Vilain maakt hij twee sappige zijsprongetjes op composities van deze laatste, waaronder de lichtvoetige mazurka Le retour de Simone en het vingervlugge Kling Kepong. Een pareltje van puur solistenwerk vormen Charles Peguri’s L’Oasis en de traditional Scottish à Pécoil waarbij hij zichzelf opnieuw voorziet van voetritmiek.
Voor wie het brede spectrum aan tonaliteiten van de tenorbanjo beter wil leren aanvoelen biedt dit album uiteraard de uitgelezen kans!