Wat een Boek! Een turf van bijna vijfhonderd pagina’s die een uitvoerig overzicht biedt van het Nederlandstalige lied sinds de tweede wereldoorlog. Peter Van Dyck is vijftiger en freelance-journalist, die jaren lang voor het jongerenblad Joepie en voor het weekblad Knack Focus over muziek schreef. Hij gaf zijn boek de ondertitel ‘Een eigenzinnige canon van het Nederlandstalige lied’.
Zijn belangstelling (of is het passie?) voor die muziek erfde hij van zijn ouders, die hem de Nederlandse liedjes van kort na de oorlog leerden kennen. Daarom draagt hij zijn boek aan zijn ouders op. Zijn zoon leerde hem de jongste generatie Nederlandse zangers kennen. De liederen van de tijd daar tussenin volgde hij zelf heel intens.
Op de achterflap staat een zin van Jan De Smet (ex- De Nieuwe Snaar) die het boek in voorlectuur kon lezen: ‘Nog nooit maakte iemand zo’n uitvoerig én leesbaar document van de Nederlandstalige liedkunst’. Ik kan deze positieve woorden enkel beamen. Uitvoerig? De negen pagina’s tellende index achteraan het boek bevat ongeveer achthonderd namen van zangers, zangeressen, groepen of auteurs die in het boek vermeld worden. Van Bobbejaan Schoepen tot De Jeugd van Tegenwoordig, van Zangeres Zonder Naam tot Slongs.
Van Dyck deelde zijn boek in, in zeven grote delen, gaande van ‘Volkszangers’ over ‘Chansonniers & Cabaretiers’, ‘Polderrockers’ en nog meer, tot ‘Speelvogels en Hiphoppers’. Elk deel bevat meerdere hoofdstukken waarin dan een aantal artiesten uitvoeriger aan bod komen.
In het deel ‘Nieuwe meisjes’ zijn dat onder meer Mira, Hannelore Bedert, en Jackobond onder een hoofdstuk, getiteld Slalommen tussen koddig en kattig en Eefje de Visser, Aafke Romeijn, Rita Zipora, Wende en Kiki Schippers onder de titel Kreten en gehijg van sterke meiden.
De bijzondere benadering door Van Dyck bestaat er in dat hij alles wat hij over de artiesten schrijft, doet vanuit concrete liederen. Hoe is dit lied tot stand gekomen? Welke invloeden onderging de artiest? Welke persoonlijke gebeurtenissen gaven aanleiding tot deze of gene tekst? Dit soort vragen vormden een leidraad voor de schrijver.
Natuurlijk is het een ‘eigenzinnige’ keuze van Van Dyck waardoor de ene artiest of groep wel en een andere niet uitvoerig aan bod komt. Maar op het einde van elk hoofdstuk voegt hij een lijst ‘Meer luistervoer’ toe, waarin nog veel artiesten en titels van liederen genoemd worden. Ook in deze toevoeging geeft hij, in de vorm van voetnoten, soms nog nadere uitleg over de genoemde groep of de inhoud van een lied.
Met veertien artiesten heeft Van Dyck, speciaal voor dit boek, een gesprek gevoerd. Hij sprak met Guido Belcanto, Boudewijn de Groot, Herman van Veen, Kommil Foo, Rick de Leeuw, Raymond van het Groenewoud, Henny Vrienten, Kris Wauters (van Clouseau), Eva De Roovere, Roos Rebergen (Roosbeef), Bart Peeters, Stef Bos, Erik de Jong (Spinvis) en Flip Kowlier. Ook de vragen bij deze interviews werden rond liedtitels gesteld.
‘Een leesbaar document’ schrijft De Smet nog. Ik heb het met veel belangstelling en vooral ook met telkens grote nieuwsgierigheid naar het volgend hoofdstuk, gelezen. Dit boek zal al wie interesse heeft voor het Nederlandstalige lied willen gelezen hebben. Het lijkt wel een bron waaraan je je kan blijven laven. Het uitvoerig namenregister maakt er ook een handig naslagwerk van. Watskeburt, Lage landen? is een prachtig resultaat van een titanenwerk gedurende vijf jaar. Hiervoor verdient Peter Van Dyck alle lof. En ook mijn welgemeende dank.