365 albums die je beluisterd moet hebben
(Uitgeverij Lannoo, ISBN: 978 94 014 5928 0, 2019, 400pp.)
Reeds meer dan een kwart eeuw volgt de auteur van dit naslagwerk heel nauwgezet het reilen en zeilen in de muziekwereld op de voet, onder meer als recensent van De Standaard en als aanbrenger van maatschappelijk-culturele thema’s. Waar Spotify en YouTube ons overspoelen met talloze geïsoleerde muziekjes, zijn we haast vergeten dat er een titel die zichzelf respecteert deel uitmaakt van een groter, rond een album opgebouwd, geheel. Voor Peter Vantyghem betekende dit het startsein voor een zoektocht naar 365 ‘platen’ die de essentie illustreren van honderd jaar populair muziekbedrijven. Eentje voor elke dag van het jaar dus, ondergebracht in twaalf overkoepelende genres, één voor elke maand, zo je wilt.
Heeft de auteur hier de pretentie om de 365 beste platen ‘aller tijden’ voor te schotelen, de best bekende, de belangrijkste? Elk van deze vragen verdient een genuanceerd antwoord. Wel werd zijn uiteindelijke keuze mee bepaald door wat muziekliefhebbers (vaak) virtueel bediscussiëren, de meningen van artiesten zelf zoals die in interviews naar voren kwamen. Het album (lees de LP) dook vooral vanaf de tweede helft van de jaren zestig als het resultaat van een specifiek project, beperkt in tijd en ruimte, waarbij een groep een selectie nieuwe nummers meende te kunnen bundelen in één pakket. Net daarvoor werd de langspeler vooral geïntroduceerd als medium om een aantal eerder uitgebrachte (hit)singles te bundelen op een ‘verzamelaar’. De omgekeerde aanpak leverde vervolgens mogelijks enkele ‘hits’ op, geput uit het bredere aanbod van soms heel verrassende, atypische en/of moeilijker te verteren – maar daarom niet minder interessante – muzikale pareltjes.
Van elk van de voorgestelde albums poogde de auteur zijn keuze te motiveren, ons iets te laten vernemen van de onderliggende artiest en diens opzet, en laat hij geen kans onbenut om een voorloper (inspirator) of navolger aan te wijzen (dit betekent dat er uiteindelijk geen 365, maar 730 albums aandacht krijgen. De ontwikkeling van een genre gaat nu eenmaal steeds over een proces van wederzijdse beïnvloeding van en door artiesten. Hij ziet hierbij de populaire muziek als een spel van paden, die een wereldwijd netwerk zijn gaan vormen, met snelwegen (die door velen bewandeld werden) en leidden tot genres als blues, folk… Maar ook smallere paden, bewandeld door nog iets eigenzinniger muzikanten die een eenzamer, uitdagender traject uitdokteren (bluegrass, punk). Peter Vantyghem neemt bij aanvang van elke ‘maand’ ruim de gelegenheid te baat om zijn definiëringen van de genres in kaart te brengen.
Binnen de sfeer van een jaarkalender werd dus geopteerd voor twaalf snelwegen, waarbij de auteur er zes als hoofdsnelwegen beschouwt: blues, country, soul, folk, jazz en afro-latino, die deels op nog oudere paden geënt werden. Zes andere zijn recenter en moderner, en gedeeltelijk schatplichtig aan de eerstgenoemde, de enigszins parasitaire pop en rock, de alternatieven urban en indie die zich afzetten tegen de oude hiërarchie, het hypermoderne pad van de electronica en het oude buitenbeentje, het chanson.
De keuzes die gemaakt werden en de gelegde verbindingen zitten vol verrassingen. Wanneer we in januari doorheen de blues struinen, dan botsen we ook op platen die de Malinese blues (Ali Farka Toure, Tinariwen en Amadou & Mariam), de Portugese Fado (Amalia Rodrigues), de Griekse Rebetica (Giorgo Dalares) vertegenwoordigen, naast Triggerfinger bijvoorbeeld. Binnen de country ontmoeten we ook Townes Van Zandt, Lynyrd Skynyrd en Guido Belcanto. Niet anders verlopen de maanden van de soul, jazz, punk-indie, rock, pop.
Helemaal op het puntje van de stoel vertoeven we weliswaar wanneer de ‘maanden’ van de afro-latin en de folk aanbreken. In eerstgenoemde werden, naast te verwachten referentiealbums van Miriam Makeba, Astor Piazzolla, Fela Kuti, Bob Marley, Youssou N’Dour, Cesária Évora, ook enkele niet onmiddellijk verwachte actoren echte trendzetters. Als intro in de folk zet de auteur onder meer Woody Guthrie, Nick Drake en Leonard Cohen, Bob Dylan en Van Morrison onder de schijnwerpers als trendzetters naast Kadril en Renaud, terwijl hij in zijn schets van de verdere ontwikkelingen heel brede einders verkent, gaande van Wannes van de Velde tot Deep Forest of Dead Can Dance, om er een paar te noemen. Ook in de ‘herfstmaanden’, urban en edm-electro duiken enkele albums op waarin onmiskenbaar ‘roots’-elementen verweven zitten.
Afgesloten wordt met een rijke bloemlezing uit de wereld van het chanson. Daarin mochten Édith Piaf, Jacques Brel (waar de schrijver Herman van Veen als opvolger aanwijst) en Serge Gainsbourg niet ontbreken, en evenmin Carole King, Joni Mitchell, Nick Cave, of nog dichter bij ons Raymond Van Het Groenewoud of Eefje de Visser. Daarna is er nog ruimte te over om talrijke andere kleinkunstenaars onder de aandacht te brengen.
Doorheen dit alles duikt her en der ook nog een lijstje op met telkens tien albums die om één of andere reden eeuwige roem verdienen: live-albums, compilaties, soundtracks gerealiseerd door één componist, dan wel door verschillende artiesten en coveralbums.
In de inleiding werd een gebruikshandleiding meegegeven. Lees je chronologisch, dan kom je elke maand binnen in een genre, waarbij de eerste tien albums chronologisch de evoluties binnen het genre demonstreren, terwijl de overige de verdere ontwikkeling ervan illustreren. Maar je kunt evengoed freewheelend grasduinen, waarbij telkens opnieuw her en der verrassende weetjes opduiken.
Het gehele opzet resulteert in een uitermate geslaagde oefening om op heel beknopte wijze de ziel bloot te leggen van albums die in de voorbije decennia richtinggevend waren binnen de diverse hoofdgenres van de populaire muziek. Het zal de toekomstige verkenner van dit heel aanbevelenswaardige naslagwerkje nu reeds duidelijk zijn dat hier onderhands een duidelijk pleidooi gevoerd wordt om genres niet te gaan fundamentaliseren. De samensteller beoogt nu eenmaal een stil pleidooi te houden tot bilaterale kruisbestuivingen, die zonder twijfel aan de basis liggen van extra kleurendimensies in het veelkleurige muzikale landschap. Het zijn die wederzijdse bevruchtingen die mee helpen bouwen aan de zo noodzakelijke mondiale verbindingen en deze subtiel versterken.