Seyir Trio
(Seyir Muzik, Xango Music Distribution, 2GN002)
Dit trio, gevormd in 2016, en zich aanvankelijk presenterend als een gereduceerde bezetting van het Lâmekân Ensemble, wordt gedreven door een gedeelde passie voor de Turks-Ottomaanse muziek. Snel ontwikkelden ze een eigen stempel op dit genre, niet in het minst omwille van hun sterke affiniteiten. Ze kennen deze muziek door en door en verlenen ze met hun moderne benadering een nieuwe esthetiek. Ze eigenen zich hierbij een vrijheid toe die het diep respect voor de makam evenwel niet in het gedrang brengt.
De solerende flair waarmee Tristan Driessens (oud, lavta), Ruben Tenenbaum (viool) en Simon Leleux (doholla of bas darbouka) tekeer gaan, doet niets af aan hun voortdurend interageren met elkaar, en tillen zowel ritmiek als melodie naar ongekende hoogten. Hoewel vrij intiem, ontwikkelt zich telkens weer een ongekende virtuositeit die zich telkens weer ent op de intense dialogen tussen dit drietal. De naam van het trio verwijst naar het Arabisch voor ‘route’, ‘pad’ of ‘reis’ en meteen ook naar het ‘pad’ waarin elke klassieke melodie geworteld zit in de modale makam-structuur.
Hun debuutalbum is opgebouwd uit vier suites, die zich vooral ontwikkelden uit composities van 19e en 20e eeuwse Turkse componisten. Daar rond worden diverse improvisaties geweven. Zo leidt een breed uitgesponnen vioolimprovisatie van Tenenbaum de eerste suite in, in de richting van een makam van Şerif Muhiddn Targan, terwijl Leleu dit eerste deel afrond met een uitgebreide, wervelende improvisatie op zijn doholla.
In de tweede suite, die opent met een ingetogen oud-improvisatie van Tristan, krijgen ze de gesmaakte versterking van Tcha Limberger (viool en contrabas), ondermeer in ‘Uşşak Oyun Havasi’. Dit tweede luik wordt heel pittig afgesloten met het anonieme ‘Azeri dansi’. Tristan zorgde vervolgens voor een meditatieve lavta-improvisatie als aanloop naar ‘Kürdîlihicazkâr Peşrevi’, dat voorts ingebed wordt door een doholla-improvisatie die de brug vormt voor de laatste compositie in deze suite. Ook in de vierde suite worden de twee 20e eeuwse composities aan elkaar geweven met eigen improvisaties.
De hier aangeboden buitengewoon subtiele klankenrijkdom, aangebracht in diverse laagjes, noopt tot heel intens (her)beluisteren. Net zoals je de complexe figuren in Ottomaanse tapijten nooit in één oogopslag weet te vatten.