Door Rob van Niele
Très très fort
(Crammed discs, Craw51)
Dit debuut is ongetwijfeld de meest originele aanwinst uit Congo van de afgelopen paar jaar en een uitgekomen droom die te mooi lijkt om waar te zijn. Een collectief van zo’n tien daklozen, de meesten bovendien lichamelijk gehandicapt, die hun vaste stek hebben ergens nabij de dierentuin van Kinshasa, maakt met een allegaartje aan instrumenten, al dan niet zelf in elkaar geflanst, een cd om de vingers bij af te likken. Dit heeft veel weg van een uitgekiend staaltje van marketing en effectbejag, maar niets is gelukkig minder waar. De muziek is van een ongerepte schoonheid en puurheid die zelfs voor Afrikaanse begrippen zeldzaam is. Een mengeling van Afro-Cubaanse nummers, rumba, soul, reggae, latin, soms uitbundig, dan weer ingetogen, maar altijd vol overgave. Het instrumentarium bestaat uit akoestische en elektrische gitaren, percussie en een satongue. Dat is een zelfverzonnen naam voor een zelfbedacht instrument gemaakt van een conservenblik, elektriciteitssnoer en een stuk hout, en dat met een beetje fantasie klinkt als een steelguitar of dobro. Verder zingen bijna alle leden van Staff Benda Bilili, wat zoveel betekent als ‘laat zien wie je bent’. De samenzang is in één woord prachtig. Het mooiste nummer op Très très fort is Polio (zie video), een allesbehalve larmoyante, nuchtere zelfaanschouwing met als achtergrondkoor de kikkers uit de sloot naast de hangout. Nee, niet ingemonteerd. Alles is echt op locatie, in de buitenlucht opgenomen, dus die kikkers moet men maar voor lief nemen.