Avanç’un pauc lo pas
(AEPEM, 20/02)
Met als ondertitel ‘Musique des contreforts du Massif Central’ zet dit kwartet andermaal een boeiend stukje Occitaans erfgoed in het zonnige daglicht. De oerdegelijke akoestische ingrediënten bestaan uit de violen, cabrette en voetenritmiek van Basile Brémaud, de chromatische accordeon van Hervé Capel, de draailier van Jéròme Liogier, en natuurlijk de felgeprezen krachtige stem van Marianne Evezard. Hiermee gaan ze traditiegetrouw divers dansmateriaal uit de Auvergne en omstreken te lijf, niet voordat ze zich eerst bogen over het rijke bronnenmateriaal, inclusief her en der gesprokkelde (veld)opnamen.
Dit levert opnieuw een dik dozijn gezongen danssets op, meestal in het Occitaans (met Franse vertalingen in het booklet). Het deinende, op accordeon en viool gedragen, Dans Paris y a une barbière (in het Frans gezongen) vormt hierop een uitzondering en is geïnspireerd op een interpretatie van Marinette Volpilière uit 1980.
Het is niet lang wachten op een eerste potige set bourrees met Bourrée Coulée/Al bòrd de la rivièra, waarbij de zang zich beperkt tot het repetitief herhalen van twee strofen, die zich als een landschapsschilderijtje op de scene presenteren. De viool neemt ook radicaal het voortouw in de begeleiding van de erop volgende set wervelende polka’s. Op korte viool- en accordeonriffs ontspint zich voorts een lichtvoetige mazurka op het frivole Una filheta dau Vigan, dat er vanuit het coda van de draailier een extra versiering bovenop krijgt. Party time troef is het, mee door de cabrette ondersteund, in de daarop volgende set bourrees.
Evezard schittert in haar interpretaties van snelle wals Valsa de mai, een compositie van Patrice Conte van de groep Mont-Jòia en de bourree Nòu sòrres sèm, waarin zeven gehuwde zussen wild fantaseren over wat ze met hun man zouden uitrichten mocht hij een ei, een heuvel, een perzik zijn. Het meesterschap Liogier komt prachtig tot uiting tijdens zijn soleren en communiceren met de viool in de set bourrees Fial de lana/Bourrée à Soulié/Bourrée à Ranvier. Een sterk contrast vormt de heel melancholisch ingezette ballade Aval al bòrd de la ribièra.
Hoewel dit viertal heel dicht tegen de traditie blijft aanleunen, houden ze dit repertoire – vanuit hun meesterschap over hun instrumentarium, de spitsvondigheid in het creëren van onuitgegeven sets en de creativiteit die ze aan de dag leggen in hun arrangementen – uitzonderlijk fris. Hiermee dragen ze de rijke en rijpe vruchten van de Occitaanse traditie met heel wat gelijkgezinde groepen waardig uit.