Herinneringen zijn rare dingen. Flitsen die door je hoofd schieten op de gekste momenten van de dag. Ik ben eigenlijk niet iemand die lang stilstaat bij het verleden; het zijn gedane zaken. Soms moeilijke zaken maar ja, de dingen die ik niet prettig heb gevonden in mijn verleden die verdwijnen toch makkelijker uit mijn geheugen; waarschijnlijk omdat ik van nature een opgewekt mens ben.
Door een actief leven ontstaan er vanzelf nieuwe anekdoten, die dan later weer herinneringen worden. Zélfs in deze corona tijden, nu ik dit ‘schrijf’. Vlak voor de lockdown stonden er zo’n veertien optredens in mijn agenda met drie van mijn huidige hobbygroepen. Soms ging ik op pad, omhangen met ukelelebas, percussie, muziekstandaard, bladmuziek en meer sjouwerij. Met het openbaar vervoer ging dat nét. Soms had ik mijzelf thuis in het Utrechts Morris kostuum gehesen en trok – ter vermomming – er wat normale kledij overheen. Stopte bellen, sjerp en zakdoeken in de weitas, want met twee sets bellen om je knieën val je wel érg op. En soms nam ik mijzelf mee en mijn bodhran in een soort middeleeuwse kledij, ook enigszins vermomd, voor een straatoptreden als trommelaar tussen twee doedelzakspelers, met trekzak en schalmei op de rug.
Maar toen brak het virus uit en alle verzoeken bij al mijn clubs werden weggevaagd. Dat werd thuis zitten, veel lezen én natuurlijk veel muziek draaien. Die passie gaf mij genoeg afleiding. Mijn vriendin kwam mij wat vaker tegen, want dat mocht, hadden wij met elkaar afgesproken. Knuffelen moet je niet verleren.
Een van de leden van mijn folkgroep ’t Gevolg had ons gevraagd voor een optreden in de binnentuin van haar werk, een zorgcentrum, waar de ouderen eenzaam ‘opgehokt’ zaten, verstoken van familiebezoeken. De behoefte aan afleiding was groot. Ook voor ons was het goed voor onze continuïteit als groep. Ons repertoire kunnen we zonder veel oefenen wel over het voetlicht brengen.
Afspraak: 13.30 uur voor de soundcheck met een ingehuurde technicus en zijn installatie, en 14.30 uur het optreden. Ik vertrok wat laat van huis, omhangen met al mijn muzikale optreedspullen. Maar voor mijn vertrek naar de trein had ik ook even wat busnummers in Zaandam genoteerd, voor het laatste stuk naar het zorgcentrum. Het busplatform was vlakbij het treinstation en ik had de hoop dat deze keer mijn aansluiting wel vlotter zou verlopen dan bij de start van de tocht, waarbij ik mijn tram miste en daarmee aansluitend mijn trein. Er stonden drie bussen. Bij de eerste bus werd ik naar de andere kant van het station verwezen. Bij de tweede bus verwees de chauffeur mij met grote zekerheid en stelligheid naar de derde bus, achter die van hem.
Ik snelde naar de derde bus die op het punt van vertrekken stond en voor mij zijn achterdeur, corona verplicht, weer opende. Dat ging nét goed. Zitten lukte nauwelijks met al mijn muzikale toebehoren. De bus zette er de vaart in en verliet al snel Zaandam. Help! Hij moest Zaandam ín en niet úit. Ik naar voren:
“gaat deze bus wel naar Zaandam?”
“Nee, ik ben op weg naar Beverwijk”!
Beverwijk, het einde van de wereld en hoe kom ik weer terug in Zaandam? Dit was niet mijn dag.
“Als je hier uitstapt, dan kun je vlakbij aan de overkant terug opstappen voor de bus terug”.
Daar stond ik, langs de kant van de weg vol zoevende auto’s en vrachtverkeer. De timetable in het bushokje vertelde me dat ik nog een uurtje moest wachten, want door corona waren er bussen uitgevallen. We zouden om 14.30 uur beginnen en om 13.45 uur stond ik ‘in The Middle of Nowhere’ in een zwart gat te staren. Ik voorzag een optreden van een incompleet orkest en een verdrietige muzikant richting huiswaarts op een verloren dag en veel uitleg naar de anderen op een latere tijd. De auto’s zoefden voorbij en bij vlagen vervloekte ik het milieu die van mij een ‘bewust autoloze’ had gemaakt. Tja, wat nu?
Vroeger, schoot het mij te binnen, stak ik mijn duim wel eens op als scholier vanuit Naarden. De sport was om eerder weg te zijn dan de bus naar Amsterdam kwam. Maar dit waren de zestiger jaren niet meer, toen liften nog onschuldig was. Maar nu, mede door de corona tijd en andere bozigheden, was het eigenlijk onmogelijk geworden. In wanhoop hing ik mijn spullen weer aan mijn lichaam en probeerde zo strategisch mogelijk te staan, zonnebril af, petje naar achteren, onschuldige blik in de ogen en duim omhoog. Ik stond er toch en een zinloze actie is toch een actie.
Het was druk op de weg en aan de horizon zag ik nog geen gele vlek van een bus terug. Een bijna lege auto keek ik misnoegd na en omgekeken zag ik dat er een auto bij de bushalte was blijven staan. Ik snelde er heen.
“Gaat u toevallig richting het station?”
“Ja, daar kom ik langs” zei de rozige baardmans, “stap maar in”.
Ik stamelde met alles volgepakt dat hij, voor vandaag, mijn leven had gered of eerder: mijn ego van ‘áltijd op tijd’ had gered. Ik deed mijn verhaal en hij zei, met de uitleg van mijn trommel, “ja, zo’n bodhran heb ik aan mijn muur hangen. Gekocht in Ierland en ik speel ook een beetje trekzak, maar dat mag ook geen naam hebben”.
“Geweldig, een muzikant helpt een andere muzikant op weg” riep ik verheugd.
“Ja, en ik vertrouwde je vanwege je mondkapje onder je kin. Je denkt aan anderen”. “Weet je wat, ik rij wel even om”. “We zijn er zo, het is nu weekend en ik heb wel tijd”.
Hij was docent middelbare school; we hadden genoeg gespreksstof. Bij het rode stoplicht wurmde ik mij uit de auto na vele dankbetuigingen. “Vergeet je tasje niet” zei hij nog.
Op de stoep zwaaide ik naar de vertrekkende auto bij het groene stoplicht. Te laat bedacht ik dat deze ‘engel op aarde’ misschien ook wel tijd had gehad om ons concertje van een uur bij te wonen.
Thuis gekomen na ons geslaagde concertje vol dankbaar applaus van de balkons en achter glas bij de eenzame ouderen, zette ik maar weer een pas aangeschafte tamelijk nieuwe cd op.
Voorlopig was mijn agenda weer maagdelijk leeg. Maar de muzikale cd’s haalden mij wel door de steeds vager wordende lockdown. Een corona crisis had ik toch maar mooi bezworen en het leverde nog een anekdote op ook.
Het nieuwe cd’tje komt weer uit 2019, het jaar dat tamelijk vruchtbaar is voor deze schrijfsels. Terugkijkend naar deze, toch geslaagde dag, had ik behoefte aan een portie vrolijkheid.
Dat is wat ik hoor bij het Wild Strings Trio. Deze Benjistan is hun tweede album, na Lost weekend uit 2015. Een virtuoos trio dat zichzelf uitvond in Ljubljana. Aan alle kanten een cultuurmix van de Slowaakse violiste Petra Onderufova, de Franse cellist Toby Kuhn en de Sloveense Balkan gitarist Aleksander Kuzmic’. Samen vinden ze elkaar in een blend van folkroots-achtige akoestische muziek op een improviserende manier gebracht. En bijna alles is door het trio zélf gecomponeerd, wat ik altijd reuze knap vind, want ‘beter goed gejat’ komt altijd op de tweede plaats achter ‘goed gemaakt’.
Bijna alle nummers krijgen een syncopisch ritme mee dat swingt als een t… Van ingetogen tot aan de wildste snaren, het trio eist alle aandacht op vanaf het eerste nummer Pumpovica, wat mij vagelijk doet denken aan Makam Es Kolinda. De structuur van de nummers is voornamelijk instrumentaal en de vocalen zijn voornamelijk muzikale bijdragen. Ook gaan mijn gedachten richting de klassiekerige klanken van Flairck, maar dan toch met meer syncopische swing.
Het is toch knap om zo’n vol geluid te creëren met deze drie instrumenten. Het klinkt haast als een groot orkest. Het trio is te horen op straat, maar ook in galeriën en bars, tot aan grote podia en festivals aan toe. Dit zou ik best live willen zien. Na de corona crisis natuurlijk, want anders is het veel te druk bij hun concert. Sommige melodieën zijn wat avant-gardistisch van aard, maar andere krijgen een duidelijke Balkan-feel mee. Het is geen muziek om gezellig bij te lezen of andere dingen bij te doen, nee, deze muziek dwingt je wel tot luisteren. Het is geen dansmuziek; daar is het toch te grillig voor.
Telkens is er een ander instrument die de boventoon voert. Er zit ook veel jazz in de stukken, maar behapbaar. Op de titeltrack wordt de stem ingezet met de nodige galm, alsof deze door een dal roept en wordt overgenomen door allereerst een syncopische gitaarmelodie en daarna fraai wordt overgepakt door de viool. Gitaar en viool gaan samen een mooi duet met elkaar aan en voor je het weet zijn de ruim acht minuten om. Uit alles klinkt virtuositeit. Veel sterke dynamiek zit er in deze muziek en hier en daar ook echodynamiek van het ene naar het andere instrument.
Op Meherovka worden achtergrondstemmen in gezet als drinkgelag en krijgen we een ‘Russische’ locomotief melodie voorgeschoteld die vijf minuten door dendert, inclusief een balalaika geluid op de viool, dat naadloos door een baslijntje overgaat in Beherovka. Het drankgelag op de achtergrond geeft duidelijk aan dat deze Tsjechische Becherovka kruidenbitter van 38% de stemming beïnvloed. Het laatste Kanta stuk is wat verstild en wordt mede ingevuld door de enige gast (in enkel dit nummer): Leander Meuris op klarinet.
Ja, een leuke cd met onverwachte wendingen en een eigen karakter.