Zoals ik chansonmuziek zie als ouderwetse singer-songwriter muziek waarvan je kunt houden – maar ik niet zo vaak, zo ervaar ik folk en folklore toch anders, als ik even als echte Nederlander in ‘hokjes’ denk.
In onze digi-schrijfsels is er voor het chanson ook regelmatig ruimte en dat is prima. Sommige muziek laat zich wat moeilijker in een hokje vangen; hokjes met namen als pop, rock, folk, klassiek, hip hop, rap. Vroeger had ik wel eens een leuke discussie over Simon Jeffes’ Penguin Cafe Orchestra en later, naar aanleiding van een Jimmy Hendrix cover, was het Kronos Quartet onderwerp van dezelfde onschuldige discussie: wél of géén hokje klassiek.
Mooi of niet is mijn criterium. Iets is bijzonder en kan daardoor als mooi worden ervaren, of soms als spannend of mooi ruig. Toen ik lang, lang geleden met volksdansen begon vond ik al die muziekjes waarop men gelijkvormige danspasjes deed zeer bijzonder. Zo bijzonder dat de nieuwsgierigheid naar ‘meer en vaker’ bevredigd moest worden in mijn leven. Sommige muziekjes vond ik toen zelfs mooi en andere, vooral de muziek bij Israëlisch bedoelde dansjes, ervoer ik als songfestivaldeuntjes zonder lange traditie.
Onze eigen volkstraditionele historie op de dansvloer vond ik ook niet bijster interessant en dat kwam waarschijnlijk door de destijds niet zo boeiende muziekjes in míjn beleving. Toen ik in de ‘demodansgroepenhobby’ verzeild raakte, bleek dat het voor de buitenlandse uitstapjes zeer belangrijk was om je eigen traditionele danscultuur goed te kennen. Mijn smaak voor die muziekjes bleef dezelfde (niet bijster interessant) maar de noodzaak om deze danspassen te leren was er wel, om de hobby ook op de podia uit te kunnen leven.
Ook nu weer kwam ik via diverse anekdotes terecht bij een dansgroep die was gevraagd om in Japan te dansen op het World Performing Arts Festival (WASSHOI 2000), een gigantisch groot festival waar alle landen, groot en klein, van de wereld vertegenwoordigd waren met een culturele eigenheid. Een zeer rijke Japanse zakenman, door ons intern ‘suikeroompje’ genoemd, had een bijzondere liefde voor ons land opgevat en had hier vrienden gemaakt en had ook de nodige invloed op het WASSHOI festival. Zijn rijkdom zorgde er voor dat hij een tamelijk extravagant idee had ontwikkeld. Hij had twee Nederlandse volksdansende vriendinnen gevraagd om een Nederlandse demodansgroep te zoeken voor zijn plan en via een bevriende muzikant had hij een klassiek orkest, 30 leden groot, ook uitgenodigd voor dit festival.
De kost en inwoning kwamen volledig voor zijn rekening, maar de reissom kon niet meer van af: die kosten moesten we zélf ophoesten. Niettemin, toen ik gevraagd werd voor dit avontuur, leek het mij een bijzondere trip naar een land waar ik niet zo gauw naar toe zou zijn gegaan, vanwege de hoge kosten in dat land zélf. In 2000 was er in mijn omgeving niet zo veel bekend van dat land, alleen dat men er in Japan bijzondere tradities en denkwijzen op na hield. En natuurlijk ons succes uit de judowereld van Anton Geesink, die de judoka’s op hun eigen traditie en eigen grond had verslagen (de Utrechtenaar was ook mijn held toen ik nog judolessen volgde).
Met een twaalftal dansers en danseressen begonnen wij een choreografie in te studeren op muziek van typisch oerhollandse melodietjes als Tulpen uit Amsterdam, Zevensprong, Vier weverkens en enkele volksdansen als Hakketoone, IJspolka, IJswals en Boanopstekker. Bij elkaar ruim een kwartier dansplezier. De heer Shimazaki had in al zijn wijsheid besloten dat het uitgenodigde Heemsteeds Kamer Orkest de te dansen melodietjes moest instuderen en dan ons dansers op een groot podium begeleiden. Nederland vertegenwoordigd door 6 of 7 dansparen en 30 klassieke muzikanten. En ook het orkest ging aan de slag.
Een paar maanden voor vertrek kwam ons suikeroompje tot de ontdekking dat zijn project wel heel duur zou uitpakken. Zijn uiteindelijke oplossing was om ons te laten dansen op een cd met de ingestudeerde muziek van het orkest. Er stond inmiddels wél een concert gepland in Heemstede dat al behoorlijk uitverkocht leek of bleek. Ergens voor een open lucht podium stonden we voor aanvang klaar in onze folklore kostuums. In de choreografie stond ik als eerste opgesteld en moest een goed oogcontact houden met de dirigent, tien meter schuin opzij van mijn plek.
Het optreden, als generale repetitie voor Japan, ging redelijk goed en of we er succes mee hadden in Heemstede en in Japan kan ik nu niet meer zo makkelijk oproepen uit mijn herinnering. Wél dat de te verkopen cd’s met de muziek snel op waren in Japan. Wat van ver komt is lekker geldt vast ook in dat land. De muziek zou ik ook als zeer bijzonder willen bestempelen. Soms een Johan Strauss-achtig geluid, andere momenten een symfonisch gedicht van Sibelius en soms de lyrische bombast van een Mahler. Voor ons zeer lastig te dansen als je gewend bent aan het geluid van gitaar, accordeon, klarinet, viool, contrabas en klein slagwerk.
Maar ondanks het feit dat er 30 muzikanten op violen, bassen, hobo’s, fagotten, concertfluiten en pauken voor hun gevoel heel vreemde muziek speelden, klonk het als een echt klassiek orkest dat nog pittig speelde ook, want wij moesten stevig door dansen om de muziek bij te benen. In Japan hadden we op dat grote festival, twee tot drie keer zo groot als onze Floriade, vlak bij de stad Osaka, een eigen soort danstheatertje waar we vier keer per dag ons podium opklommen vanuit een soort grote koelbox. Buiten was het niet alleen zo’n 28 graden Celsius, maar er was ook nog eens een luchtvochtigheid van 70 of 80 procent. Theaterdans kan dan zwaar zijn.
Er valt nog veel meer te vertellen over die tijd, ook qua traditie, maar er moet ook nog even naar de hedendaagse folk gekeken worden.
Ik volg al jaren de Noord Engelse meesteres op de Northumbrian smallpipes, Kathryn Tickell. Zij bespeelt de doedel die qua techniek verwant is aan de Ierse Uileann pipes, aangeblazen met een blaasbalgje. Het geluid van deze doedelzak doet me enigszins denken aan de Noord Spaanse Gaita, maar dan zachter; vandaar ‘small pipes’. Kathryn is een veelzijdig talent die ook zeer verdienstelijk fiddle speelt en ook nog eens goed kan zingen. Ze is geen purist maar haalt haar traditie doorgaans wel dicht bij huis, te weten: haar eigen provincie Northumberland.
Haar kwaliteiten zijn ook vér buiten de folklore bekend geworden en zo kunnen we haar horen bij de muziek van Sting, The Waterboys, Mark Knopfler en jawel, Penguin Café Orchestra en misschien wel meer pop-gerelateerde muzikanten. Waren haar vroegere eigen albums nog vrij traditioneel van karakter, haar laatste 2019 album Hollowbone is dat veel minder. Deze keer presenteert ze zich met haar eigen band The Darkening. De sound van dit album is stevig, waarbij regelmatig het electrische gitaargeluid voorbij komt scheuren. Met haar vijf medespelers is het een echt groepsalbum geworden, met hier en daar muzikale momenten die tamelijk avant-gardistisch overkomen qua structuur. Een zeer boeiend album dat nergens verveelt.
Behalve de stem van Kathryn horen we die ook van haar medespelers Kate Young en Amy Thatcher, soms in a capella setting, maar ook onder begeleiding van een stevige geluidsmuur. En toch zijn het de folkgeluiden die het album het meest kleuren. Ook ‘buitenmenselijke’ geluiden zoals bijvoorbeeld water op het stuk Holywell pool, zijn een onderdeel van hun sound. Hollowbone heeft als thema: de oude stemmen uit het verleden. Soms gezongen in het ‘Geordisch’ dialect. Hollowbone is waarschijnlijk een Sjamanistisch leeg vat, waarmee een verbinding wordt gemaakt met de geestenwereld. Een zeer boeiend album waar je wel even voor moet gaan zitten om het te verwerken. Maar daar krijg je ruim 52 minuten de tijd voor.