Toen ik de Balkan muziek ontdekte in de oude gymzaal waar ik door een vriendinnetje was mee getroond mocht ik op een bankje bij de leraar naar al dat moois luisteren. Ik zal zo’n 16 jaar zijn geweest. In die zaal dansten ongeveer 30 meisjes van mijn leeftijd die wij nu misschien nog wel “bakvisjes” noemen. Zij keken zeer geïnteresseerd naar die ene van het andere geslacht, maar de leraar vond dat storend.
In de pauze kreeg ik dan ook de keuze om naar huis te gaan of mee te dansen op die heerlijke muziek. Ik besloot dat laatste en stuntelde zo mee in een gevorderde danscursusgroep. Vaak ging het dansen mis, maar tussen de gevorderden leerde ik sneller. Na een jaar zat er weer zo’n wijsneus op de bank, maar die kende de leraar en kon er wat van bleek later. Hij zei in de pauze dat ik goed kon dansen (ik?) en of ik mee wilde doen in een demonstratiegroep. Nooit van zoiets gehoord. Hij zei : “je krijgt een folkloristisch kostuum aan en danst dan op een podium voor mensen die dan applaudisseren voor jou”. “ Als het goed gaat natuurlijk”. Wat dat ‘goed gaan’ betekende dat wist ik toen nog niet maar ach ja, waarom niet. Het leek mij wel een aardige bezigheid. Het was weer iets nieuws met die lekkere muziekjes.
Ons eerste optreden, na een zekere oefentijd, was in Amsterdam. Die dag vierde men dat het Amstelveld ‘autovrij’ zou worden. Wij zouden in de pauze van een vreemde hippiegroep optreden, met een potpourri van dansen aaneengeregen op muziek op een cassettebandje. Spannend want nog aan het ‘puberen’. Voor een massaal toegestroomd publiek sta je daar te zweten van angst dat je verkeerd gaat met je beweging of de dansrichting. De kunst van het gelijk doen.
En verdomd, midden in de serie dansen liep het cassettebandje vast en daar stonden we, zoekend naar een groot gat in de grond om in te verdwijnen. De leden van de hippieband in de podiumwagen (had je toen ook al) hadden het door en pakten snel hun fiddle, banjo, autoharp, gitaar en washboard en speelden zo goed en zo kwaad als het kon de begeleidingsband van ons optreden. Deze band maakte zich op dát moment in mijn herinnering onsterfelijk voor de rest van mijn leven. Altijd als ik hoor dat C.C.C. Inc. in de buurt speelt denk ik weer aan de eerste stappen van ‘ons soort van’ podium. Zij stonden dan ook aan de wieg van mijn voorliefde voor oldtime , bluegrass en later americana. Ook als muzikant bij een oldtime/bluegrass muziekgroepje met de vreemde naam The Bikeshop Band, waar ook weer een anekdote aan vast zit (maar niet voor nu). Dit bandje speelde naast Will the circle be unbroken, Johnny Cash en oude traditionals als Old Joe Clarke ook enkele nummers van Towns van Zandt en Guy Clark. Zij hadden de gladde, commerciële Nashvillesound keurig omzeild en waren toevallig ook goede vrienden met een andere, in mijn ogen/oren, grote muzikant : de non-conformistische americana muzikant Steve Earle.
Townes van Zandt zat, net als Earle, aan ‘de middelen’. Dat snoepgoed schept een band (zie Gram Parsons en Keith Richard wat toch een mooi stuk als Wild horses opleverde). Townes liet zijn leven daaraan en Steve stopte met moeite zijn slechte gewoonte. Een van de Albums van Steve Earle is opgedragen aan zijn overleden vriend en heet Townes. Zélfs zijn zoons tweede naam draagt die voornaam van van Zandt. De vriendschap ging dus diep.
De ander had een andere ‘bad habit’. Guy Clark rookte als een ketter en dát werd zíjn dood. Niet zo heel lang geleden – om precies te zijn 17 Mei 2016. En weer maakte Steve Earle een standbeeld voor een goede vriend, een hommage met de logische titel Guy. Zestien fantastisch omgewerkte songs uit het redelijk grote oeuvre van twintig albums van Guy Clark, die Steve opnieuw vorm gaf, samen met zijn vaste band The Dukes. Ik beschouw de stem van mister Earle als het americana broertje van Tom Waits; even schurend en ruig. En zo is ook hun muziek, maar dan met duidelijk hoorbare country stijlkenmerken met fiddle, mandoline, pedal steel, dobro naast stevige gitaar, bas en drumwerk. Naast de vijf Dukes-leden krijgt Steve steun van tien gasten, waaronder niet de minsten, te weten: Emmylou Harris, maatje Rodney Crowell (ook een groot vriend van Guy), Terry Allen en Jerry Jeff Walker.
Het is een lekker album met, voor mij, enkele prijstrekkers zoals: L.A. Freeway, That old time feeling en Desperado’s waiting for a train. Het is niet allemaal mooi grauw en gruis wat we horen. Er zitten ook mooie akoestische pareltjes tussen. Ook lekkere ‘Redneck country dansjes’ zoals Heartbroke en nog sterker Sis Draper. Het laatste nummer Old friends is in alles een echte tearjerker en zorgt voor een brokje in menig keeltje. Aangrijpend gezongen en ontroerend gezingzegd door de eerder genoemde gastmusici. Een schitterend slot van een schitterend album.
En nu maar hopen dat Steve Earle nog even wacht met het nareizen van z’n beste vrienden. Voorlopig is er waarschijnlijk nog veel moois te horen van Steve na dit fraaie 2019 album Guy.