Aan het begin van mijn hobby-carrière als demodanser was ik vaste bezoeker van het Joegoslavië van verlicht despoot kameraad Tito. Het toerisme was nog niet zo lang daarvoor uit de kinderschoenen gegroeid en op de Balkan ontdekte men ook de financiële voordelen van dit ’reizend volkje-met-goedgevulde-beurs’.
De toenemende milieuvervuiling die deze nieuwe groep teweeg bracht was in die dagen nog lang niet in beeld. Eind jaren ’60, begin jaren ’70 leerde ik de volksdansmelodietjes waarderen en wilde ik weten waar al dit fraais ontstaan was. Zes jaar achter elkaar ontdekte ik het ruige landschap en de warme inwoners, en hun af en toe onstuimig gemoed. Zes reizen, telkens op een andere wijze: per trein, met een vliegtuig, op mijn motor en in de auto. Dat laatste gebeurde eens met twee stellen van mijn eerste demonstratie dansgroep. Het ene stel had een kind en zaten opgepropt in een Eend. Het andere stel had een soort sportwagen, met mij als gast.
In het Bosnische Banja Luka gebeurde het vlak voor onze auto. De auto’s stopten bij een uitspanning, de deur van de Eend voor ons ging open en het ventje vloog de weg op, na twee uur rijden en even bevrijd van de lange rit. Maar hij vloog ook pardoes onder een hevig remmende auto. De man achter het stuur was arts en gelukkig had hij het kereltje alleen maar omver gereden. Ter plekke constateerde hij alleen maar hevige schrik bij het krijsende joch. De man voelde zich zeer ongemakkelijk als belangrijk man van het, toen nog, kleine dorp. De weinige toeristen die hun dorp hadden bereikt schade aanbrengen was een doodzonde destijds, ook al was het natuurlijk niet zijn schuld. Hij stond er op dat wij met hem naar zijn huis reden voor nader onderzoek. Hij woonde mooi. De uitnodiging van zijn jonge vrouw om een hapje mee te eten konden we niet afslaan en deze dag zou onverwachts eindigen in het pittoreske stadje Banja Luka.
Het was vrijdag en iedere vrijdag at men ‘pita’ in Bosnië. Elke dag van de week stond in het teken van de vrijdagmaaltijd. Iedere dag werd er íets teveel gekookt om van deze restjes met bladerdeeg er tussen een grote, zes lagen dikke, hartige taart te maken voor de vrijdagmaaltijd. Dit was een jong rijk stel en dus was haar Pita een flink gevulde dis. De jonge arts had gestudeerd en zijn Engels was meer dan voldoende. In de rest van het dorp kwam je niet verder dan met Servo-Kroatisch zouden we later merken, en dat was nu net niet de taal die wij spraken. Maar één taal is natuurlijk internationaal: lichaamstaal, met medewerking van handen en voeten.
De jonge arts was net zo nieuwsgierig als wij in deze nieuwe situatie. Hij nodigde ons uit om mee te gaan naar zijn stamkroeg. Als belangrijk man zou hij voor ons wel een slaapplaats kunnen regelen. Gebruikelijk was ook het vrijdagse feestje in het dorp.
In de tuin achter de kroeg stond een bandje volksmuziek te spelen. Een mooie zangeres stond in het midden tussen een gitarist, een contrabassist, een simpel drumstel en de belangrijkste instrumentalist met een héle grote accordeon.
Voor mij was dit een geweldige ontmoeting; mede reden om het jaar daarop weer af te reizen naar Bosnië. Deze muziek werd in de wereld ook wel ‘Sevdah’ of ‘Sevdalinke’ genoemd en dit was dé traditionele cultuurmuziek van Bosnië, de enige provincie – toen nog – waar deze muziek geboren kon worden. Van alle zes provincies is Bosnië het land wat nog het meest heeft bewaard van hun geschiedenis onder sultanaat bewind: vijf eeuwen onder Turkse macht. Je ziet het in het landschap door een veelheid aan moskeeën, meer dan elders in voormalig Joegoslavië.
De liefdesliederen hebben steevast de Turkse ’weemoed-noten’ in zich, die toen in die tuin, met heel veel hartstocht over ons werden uitgestort. Het waren de Bosnische schlagers van de streek, die hartstochtelijk van achter de tafels werden meegezongen. Liefde voor de teerbeminde, maar ook liefde voor het land. Ook liefde voor de Sevdalinke en liefde voor de liefde zélf. Mijn tweede ontdekking die avond zorgde er voor dat de eerste ontmoeting voor eeuwig in mijn geheugen werd gegrift: de Vinjak. Een brandewijn met 40 procent alcohol, die zéker niet onderdoet voor de Franse cognac, vooral als je de spreuk “op een been kun je niet lopen” allang voorbij bent. Dit overkwam mij ook die avond. Als de enkele toeristen in het dorp waren we ‘aliens’, en als zodanig bezienswaardigheden. Regelmatig moesten we proosten met de omringende tafelgenoten en charmante pogingen van ons om met de andere drinkers te communiceren werden die avond steeds intenser maar onsamenhangender.
De volgende ochtend ontdekte ik de beste remedie om het drumstel in mijn hoofd tot bedaren te krijgen: het veelvuldig nuttigen van oorloze kleine glaasjes koffiedrab, die beslist níet tot de bodem moest worden genuttigd. En volgens het ritueel: druppeltje water op de drab laten vallen, even wachten en dan het sterke bruine vocht voorzichtig naar binnen slurpen.
En zo trok de mist in mijn hoofd langzaam op en kwamen de Sevdah melodietjes terug in mijn herinnering, om nooit meer uit mijn systeem te verdwijnen. En de conclusie dat ik daar, thuis gekomen, naar op jacht moest gaan. Op jacht naar die grote zwarte schijven met die zalige muziek, want dit was nog ver voor het cd tijdperk.
Deze herinnering kwam terug in 2016 toen ik, tijdens een luisterbeurt bij mijn vaste dealer, de eerste klanken van Damir Imamovic Sevdah Takht uit Sarajevo hoorde van hun cd Dvoika. Een fijne bijzondere weemoed brengt zijn muziek teweeg. Ik begrijp zijn taal niet, maar zijn stem, begeleid door zijn speciaal voor hem ontworpen tambur (een soort luit/saz), gaat regelrecht mijn hart in.
Ook met zijn nieuwste album van dit jaar Singer of tales brengt Damir Imamovic mij weer terug naar die bijzondere avond in de jaren ’70. Hij wordt ondersteund door drie geweldige muzikanten, die allemaal hun sporen elders hebben verdiend. Voor mij is de meest bekende wel jazzbassist Greg Cohen, die ik vast wel in mijn muziekverzameling terug kan vinden bij mijn Tom Waits albums, maar ook bij Dylan en Marianne Faithfull, om maar enkele groten te noemen. De Turkse meester met de ‘Kemençhe’ of Pontische ‘Lyra’, Derya Türkan, zorgt voor de verbinding met de Sevdah geschiedenis, die nog stamt van het Ottomaanse rijk. Net als de tambur vind je deze 3-snarige verticale viool vooral veel in het Oostelijke (Koerdische) deel van Turkije. De derde muzikale steun komt van violiste Ivana Duric, die ook in zijn vaste band Sevdah Takht speelt.
De beroemde producer Joe Boyd ontdekte Imamovic en na het bijwonen van enkele opnamesessies stelde hij Damir voor het ‘geluid’ te laten verzorgen door de al even beroemde muziekmixer Jerry Boys. Het is een bijzonder mooi en levendig album geworden, dat nu al ruim een week elke ochtend mij heerlijk wakker laat worden. Enkele stukken herken ik al van die ooit aangeschafte grote zwarte schijven. Zoals Kafu mi draga ispeci, een liefdesverhaal dat in het begin van ‘de radio op de Balkan’ verboden was om uit gezonden te worden vanwege de insinuerende tekst, die vroeger als pornografisch werd ervaren. Kom er nu nog maar eens om.
De teksten zijn, in het begeleidende boekje, in het Bosnisch én in het Engels en mét bronvermelding zodat een lied als Adio Kerida, afkomstig als traditional van de grote Ladino gemeenschap in Sarajevo (al vanaf de 16e eeuw) nog meer diepgang krijgt. Ergens wordt de Sevdah ook wel met die andere zielsvertolking, de fado, vergeleken: het onvervuld verlangen naar het ongrijpbare. Ergens klopt dat ook wel. Net als de rebetika, die “de Griekse Blues” wordt genoemd.
Deze Bosnische schlagers zijn de beste emotionele vertolkers van een volk en daarmee net zo tijdloos als onze Hazes of onze Johnny Jordaan. Vooral het lied U stambolu na Bosforu is de drager van mijn herinnering aan Banja Luka destijds, dat nu de op één na grootste stad is van het land. Het laatste lied To the people of my country heeft ook zo’n diepe emotionele lading, gevoed door de laatste Balkanoorlog, na het heengaan van Josip Broz.
Een heel mooi album, gestoken in een heel mooi getekend hoesje van tekenaar Tarik Berber. Nog maar weer eens opzetten dit moois, om nog even in die tijdloze stemming te blijven.