In deze corona tijden is het tamelijk rustig in huize Wieringa. Op donderdagavond komen twee muzikale vrienden op bezoek en vormen we driekwart van Dana’s Quartet. Met de koffie en de wekelijkse beslommeringen doornemend op één hoog, komt al gauw de drang voor twee hoog om ons te laven aan elkaars muzieknoten, en om ons repertoire te laten groeien en om het te verfijnen. De Dinsdagavond met ’t Gevolg (kwartet) is even gestopt vanwege corona. Dus tamelijk weinig mensen over de vloer, behalve dan regelmatig mijn lieve vriendin. En als zij er ook niet is, dan zijn er volop momenten om terug te denken aan het voorbije deel van mijn leven.
Het was tijdens mijn ‘danscursusleven’. Een dansweekend, en ons werd verteld over een bijzonder orkest, dat speciaal in het leven was geroepen voor maar één ding: dansen begeleiden. Eigenlijk één dans begeleiden, anders dan de Balorkestjes die ons lieten dansen op allerlei dansdeunen uit de Balkan en omstreken, wél of niet echt van de Balkan en omstreken.
Nee, dit waren blaasorkestjes van zo’n 10 leden die maar één traditionele volksdans speelden. Eén dans die op veel mooi gecomponeerde, klassiek-achtige muziekjes wordt gedanst. In een provincie van twee landen is deze dans dé nationale dans waar alle bewoners mee bezig zijn. En ze geven ook allemaal deze danstraditie door aan de volgende generatie Catalanen, want zo heten ze, die in Noord-Spanje of in Zuid-Frankrijk wonen.
Op dát dansweekend in Amsterdam leerden we deze kringdans met zeer afgemeten passen, met op een bepaald moment (een kwestie van goed luisteren) een ‘3 tellen-huppelpas’, te doen op een ‘3 tellen-huppelmelodietje’. We leerden deze sardana dans op een echte ‘cobla’ uit Amsterdam, Cobla Amsterdam, wat in die tijd nog Cobla la Principal d’Amsterdam heette, en toen uit Concertgebouworkestleden was opgebouwd.
Het was weer winter en wij waren de kou in Nederland ontvlucht in Barcelona, mijn vriendin en ik. Toen nog wel: goedkoop vliegen inclusief goedkoop appartementje voor een weekje. We hadden alles al gezien, maar deden toch nog maar een rondje door die leuke hoofdstad van de provincie Catalonië. Al wandelend kwamen we op een plein bij een grote kerk, waar veel mensen op kleine kluitjes lekker aan het keuvelen waren. Ergens stond een stel oudere heren ‘in pak’ bij elkaar en er kwamen net een 4e en 5e man ‘in pak’ en met muziekkoffers aanlopen. En God was weer eens niet thuis, want de kerkdeur was dicht. Dan maar een rondje rond de kerk via een klein straatje. Nog niet terug op het plein hoorde ik het en herkende ik het: een geknepen hobo-achtig geluid, voorafgegaan aan een fluitjes-‘opening’ en een trommeltjestikje. “Nel, doorlopen, want daar speelt een cobla en daar dansen al die mensen die we zagen de sardana”.
Op het grote plein hadden zich overal kringen van tientallen dansende mensen gevormd en ja, ik wist ‘m nog, deze sardana dans. Na ongeveer vier minuten klaterde het applaus voor deze tien wat oudere heren met hun, hier en daar, wat vreemde houten blaasinstrumenten, naast de onvermijdelijke contrabas. Sommigen van deze rietblaasinstrumenten, wist ik, waren in de loop der eeuwen nooit doorgeëvolueerd.
De groep in Amsterdam was destijds het enige orkestje (cobla) ter wereld buiten Sardinië, opgericht louter voor de lol en gefascineerd door ‘de sound’ van dit soort muziek. Dat had ik destijds gevraagd aan een van de leden. En inderdaad het heeft een geheel eigen geluid en sfeer, zo’n cobla.
In het midden van de kring vormden zich een bergje van tassen en jassen, dus daar gooide ik mijn ‘teveel’ ook bij. Nu was ik ‘one of them’ en Nel zocht een plekje op een grote steen aan de rand van het plein. Het orkestje begon weer en we hielden elkaars hand vast; meest vrouwen en enkele mannen. Ik moest even mijn geheugen scherpen, maar al snel zat ik in de cadans met de anderen. Even kreeg ik rare blikken naar ‘die maffe toerist’ die ook zo nodig ‘moest’, maar de blikken werden stralend en bewonderend toen ik hun ‘Nationale Trots’ nét zo mooi uitvoerde als zijzelf. Deze keer was de dansmelodie wat langer, maar na afloop van de dans leek de uitbundigheid groter in onze kring en kwamen verschillende danscollega’s mijn handen schudden.
Ik, hún nationale sardana dansen betekende erkenning van hun eigen traditionele trots. Nee, geen Spanjaarden, maar échte Catalanen die daar zichzelf wilden zijn. Een daad van innerlijk verzet was het ook, want Catalanen zijn anders dan Basken; géén geweld, maar niet minder strijdbaar. Spanje is dan even vér weg.
De Catalanen denken dat hun dans afstamt van de Grieken ten tijde van Homerus, waarbij sprake is van “meisjes die hand in hand in een kring dansen”. Maar veel van dergelijke dansen én namen vinden we ook in Roemenië en Hongarije, met toch wel redelijk grote verschillen. En enkele Catalanen denken dat de primitieve mens van nog veel vroeger de dans gebruikte als zonverering (de kringfiguur) en verering van bepaalde ‘beeldachtige rotsen’ in het natuurlijke landschap.
En weer zette de cobla in met het intro van de ‘flabiol’, een linkshand fluitje, dat de roep van de haan symboliseert en de tik op het kleine ‘tamboril’- trommeltje, dat dezelfde speler onder z’n ellenboog had bevestigd. Tijdens de volgende dans leek iedereen zachtjes in zichzelf te praten. Maar nee, men telde de maten. Het viel mij weer op hoe intens de twee tenora’s (houten hobo’s met dubbele fluit en metalen beker, afkomstig van de familie bombarde) klonken. En de twee ‘tibles’ (schalmei-achtigen ) klonken samen met het koper, ook bijzonder kleingehouden blaasinstrumentjes, die veel weg hadden van cornetjes, trombones en kleine tuba’s in twee rijen gezeten, met als enige staande figuur de contrabassist. Tien muzikanten en elf instrumenten. En alles bij elkaar klinkt het nét niet vals. Vaak doet dat geluid mij denken aan zo’n aquarium met musicerende aapjes waar je een kwartje in gooide vooraleer ze gingen spelen. Maar de cobla werd veel trager en vooral meer gedragen gebracht; het tweede huppelgedeelte veel frivoler en uitbundiger, alsof men de onafhankelijkheidsstrijd al had gewonnen. Maar wij weten wel beter.
Er valt nog veel meer over de Catalanen te vertellen, maar Catalaanse tradities veranderen constant en in 2019 verscheen er een aardige CD van de groep Heura Gaya onder de titel Gaya, op de grens van folk en Soft-pop, eigenlijk met niks anders te vergelijken dan een klein zweem van Madredeus in hun nadagen, maar dan toch ietsjes steviger, met wél een behoorlijk andere lenige stem binnen deze vijfmensformatie.
Men bespeelt akoestische en elektrische gitaren, bouzouki, mandola, trekzak, akoestische en elektrische bas, drums en percussie. Op hun website vond ik wel reverenties aan de coblas, maar nergens is dat terug te vinden op dit album, dat veelal prettig voortkabbelt in een zachte warme sound. Af en toe fraaie samenzang, maar mijn Catalaans is nergens aanwezig, dus weet ik niet goed of Heura Gaya een groep is of een zangeres mét een groep.
Toch is het geen ‘13-in-een-dozijn’ geluid, want het heeft voldoende eigens in huis, zoals te horen is in Les garbes. Ook is er genoeg afwisseling op de cd om ‘m nogmaals op te zetten.
Leuke eigengereide muziek van een onderdrukt volk, naar eigen zeggen, met typische gewoonten, wat ik als voormalig toerist zo graag wilde ontdekken.