Wieringa Wikt en Weegt: snoepgoed van de buurman

Ooit, heel veel jaren geleden, voelde deze oude muziekliefhebber zich als Hans (van Grietje) voor, nee, ín het snoepgoedhuisje. Via eerder opgedane volksdans ervaringen was ik in aanraking gekomen met de Debkah dans. Ik was gevraagd om demonstratiedanser te worden en bij mijn eerste dansgroep leerde ik deze gestileerde mannendans . We dansten een Israëlische dansserie in choreografie en droegen onze mannen een (nu bekende) ‘Keffiyeh ‘ sjaal om het hoofd. De Debkah in die Israëlische serie bleek bij nader onderzoek van oorsprong een Palestijnse dansvorm te zijn, een bruiloftsdans.

Jaren later, toen ik als radiomaker werd gevraagd om folk en folklore op de zenders te laten horen met een culturele duiding daarbij, kwam ik in aanraking met de winkel dat een ‘snoepgoedhuisje‘ werd door het rijke aanbod aan wereldmuziek voor mijn radioprogramma’s. Daar vond ik vele vormen van Debkah muziek en ook de oorspronkelijke Palestijnse ‘Dabkeh’ muziek. Maar ook verwante Jemenitische muziek en Joodse Klezmer, vele male interessanter dan de Israëlische songfestival pulp in die tijd. Ofra Haza met haar Im nin alu uit ’84, een van oorsprong Jemenitisch stuk. Het was ook in Nederland even een positief hitje.

Ook leerde ik in m’n snoepgoedwinkel veel Arabische en andere ‘woestijn’ muziek waarderen. ‘Muziek met wortels’ noemde ik dat. Eeuwenoude wortels. Mijn ‘voorbeeld’ programma’s waren destijds Folk Live, Paesens en Moddergat, en later ook Reiziger in muziek van Han Reiziger. Ik leerde hoeveel emotionele lading de cultuurmuziek had, net zoals een oude Italiaanse buurman die met ándere gedachten z’n pasta zou kunnen eten in Nederland. Even weg naar z’n ‘thuis’, z’n roots. De Tarantella melodie brengt hem weer even naar dat achterafpleintje in Napels. Mijn snoepwinkel stond vol met die ‘herinnering’ muziekjes die voor mij heerlijke muziek is, dat van mij een soort toerist maakte ondergedompeld in een ándere wereld. Elk volk kent zijn eigen eeuwenoude wortels. Z’n ‘thuis’ van vader op zoon. Daar boert ook de vader en erft de zoon het vak.

Met m’n dansreizen kwam ik in ’84 ook in Israël terecht op het Tiberias festival in een uitwisselingsprogramma met een plaatselijke dansgroep. Een van de danseressen bleek ook mijn standpunt over vrede te kunnen delen, voelde zich ook pacifiste in onze gesprekken en was ook een ‘denkertje’ merkte ik als we geen optredens hadden. Met haar ben ik naar Bethlehem geweest. Daar spraken we bij toeval een gezin, waarvan de Nederlandse moeder getrouwd was met een Libanese man. Ze wilde weer eens graag Nederlands praten en horen; even ‘naar huis’ in Nederland.

Ze vertelde de geschiedenis die deels gelijkenis vertoont met het bijzondere lied Van den hoeksteen uit het vroege repertoire van Gerard van Maasakkers, te vinden op z’n debuutalbum uit 1978 Komt er mer in. Ze vertelde de geschiedenis van haar man die een lapje grond had met daarop voldoende olijfbomen om van te leven. Al zijn buren hadden ook een lapje grond en ieder had met een markering (een steen?) z’n grenzen van het perceel aangebracht. En iedere boerenbuur herkende en erkende de lapjes landgrens van de ander. Van vader op zoon en op kleinzoon. Zo vertelde de Nederlandse vrouw ons in haar moedertaal die ze nog wel machtig was, maar wat moest worden opgefrist. En hier hield de vergelijking met het lied wat op, want op een dag verschenen Israëlische ambtenaren aan de deur met officiële papieren en akten en vragen over de al eeuwen oude rechtmatigheid en vruchtgebruik op dat lapje grond. Zij hadden de papieren zwart op wit (inkt nét droog?) en konden daarmee aantonen dat de plekken staatseigendommen waren. Lapjes grond al eeuwen doorgegeven van vader op zoon.

Na de Tweede Wereldoorlog werd het gebied, protectoraat van Engeland en een lapje op de wereldkaart, overspoeld met Joodse slachtoffers, waardoor de denominale verhoudingen werden verstoord. Ineens waren er meer ‘cultuurdragers‘ van één soort dan, gemiddeld en evenredig, vóór WO2. Al in 1917 wist het World Zionist Organisation via The Balfour Declaration al het lapje grond te claimen bij Engeland en in ’48 was het zover en werd er een nieuwe staat gemaakt. Zo verloor de Libanese boer z’n lapje grond waarvan de hele omgeving wist dat het van hem was. Hij was een Druus, hij mocht blijven, maar moest met z’n gezin verhuizen naar de arme kant van Bethlehem. Zijn familie woonde al vanaf de 12e eeuw in dat gebied, Palestina, wat nu een nieuwgemaakte staat was geworden.

De Nederlandse vertelde dat haar man ‘sjouwer’ was geworden; eigenlijk een ZZP’er, maar dan aan de verkeerde kant van de financiële streep. Zichzelf verkopend als er werk was bij mensen mét een beurs. Een sjacheraarsvak, waarbij je goede contacten moest opbouwen, anders kreeg je geen werk. Ze wilden wel naar haar moederland Nederland, maar voor haar familie waren de financiën ontoereikend. En Nederland stond toen in ’84, uit schuldgevoel en besef, oneindig positief tegenover Israël. Maar de wereld zit vol tegenstrijdigheden. De slachtoffers van toen zijn de slagers van nu.

De dansgroep van toen zal allang niet meer bestaan, want die jonge dansers waren een bonte verzameling van Druzen, Jordaniërs , Palestijnen, Joden en Libanezen. Dát kan nu niet meer en ik zal dat land ook nooit meer bezoeken.

Ik zet nog maar eens die CD op van The Klezmorim, de Amerikaanse revivalband uit 1975, die algemeen wordt geprezen als aanvoerder van de wereldwijde renaissance van de klezmer muziek. Het verzameld werk van Eastside wedding en Streets of gold stamt al uit ’89 en was uitgebracht op het bekende Arhoolie label. Een hele fijne CD met de wat rommelige, maar daardoor levendige muziek van de 1976 /1977 elpees. 60 minuten klezmer met de duidelijke titel First recordings 1976-78.

Ooit schoof ik langs de grote elpees in mijn snoepwinkeltje en viste de grote zwarte schijven uit de bakken. Thuis ging de naald erop en werd ik weggeblazen door de vrolijke schoonheid ervan. En toen de CD de markt bestormde, liet ik het oude medium los. Het ging mij om de muziek en niet om de drager.

En nu vond ik voor mijn radiowerken een fijne verzameling van mijn eerstelingen op vinyl. Deze albums zijn nu alweer heel lang mijn eerste beleving van pure gevoelsmuziek met eeuwenoude wortels, met de gekende idiomen van de vroege jazz van Gershwin en Weil, Russische en Roemeense volksmuziek, old timy melodieën, maar ook haast dixieland, zoals in de opener Di zilberne khasene. Een Thalassa met Griekse sporen en Fidl volach, een Joodse melodie van de Balkan diaspora. De 18 tracks zijn leuk door elkaar gemixt en je hoort duidelijk het grotere geluid van het tweede album uit ’78, toen de groep was uitgebreid.

Deze verzamelaar is bijna geheel instrumentaal, maar violiste Miriam Dvorin zingt toch ook mijn favoriete lied Mayn rue plats van die tweede elpee uit ’78. De opnamen van de eerste East side wedding doen op dit album beslist niet onder voor de latere opnamen in deze mix. A Glezele Vayn en nog enkele van de schijf behoren nu tot de klassieke standaard van menig klezmer en Balkan muziekgroep. Maar in het begin van de revival in 1973 waren veel van de melodieën in de vergetelheid geraakt.

Papirosn heeft een tekst, destijds mooi gezongen door de zangeres van m’n eerste Balkan band, maar déze versie in dixie jazz gegoten is minstent zo verfrissend. Mijn all-time Klezmorim favoriet blijft toch nog steeds het vlotte Grieks-Joodse Trello hasaposerviko, wat ik bij mijzelf bemerk bij deze hernieuwde kennismaking uit m’n verzameling. Trouwens, het hoesje van striptekenaar Robert Crumb is ook zeer de moeite waard.

Muziek is neutraal, los van welk politiek conflict dan ook, maar als het volk wordt uitgeroeid waar de ‘Dabkeh’ is geboren, wordt deze muziek ook weggevaagd van z’n groeiende en bloeiende culturele ontwikkeling. De Nakba is blijvend tot, in bewuste overreactie, het volk niet meer leeft. En nee, mensen lijken niet te leren van hun verleden waar ‘lebensraum’ een heel verkeerd woord was geworden.

The Klezmorim – First Recordings 1976-78 (Arhoolie Records 1989)

Scroll naar boven