Willem Vermandere & Johan Verminnen

Twee zingende vogels, gebekt in dezelfde Vlaamse tuin

In het komend theaterseizoen* maken Vermandere en Verminnen een gezamenlijke ­tournee door Nederland. Twee groten uit de Vlaamse kleinkunst, die elk al veertig jaar in het vak staan, zullen tussen Roosendaal en Leiden een tiental podia delen.
Uit nieuwsgierigheid rond dit initiatief brachten we beide zangers samen rond de tafel. Een interview is het niet geworden. De twee begonnen spontaan een dialoog die uw verslaggever enkel te noteren had. We vatten dit gesprek hieronder samen. Uiteraard staat J voor Johan en W voor Willem.

© Foto: Jo Clauwaert

Vlamingen in Nederland
J: Ik hoorde mensen over Willem zeggen: “Hij zingt in een streektaal. En toch verstaan we hem.” Dat vind ik formidabel.
W: Het is een oervraag van de West-Vlamingen aan mij: “En als je naar Holland gaat, verstaan ze u daar?” Dan antwoord ik: “Als ik zou zingen zoals jullie spreken, dan zouden ze me niet verstaan.” Ik zing inderdaad een gekleurde taal. Schaatsen bijvoorbeeld is bij ons ‘schaverdijnen’. Wat dat betreft kreeg ik lang geleden, na een optreden in Amstelveen, het mooiste compliment van Jacques Klöters, toch een naam op het gebied van chanson en cabaret. Hij zei: “Willem, ik heb het gevoel dat ik mijn hele leven al rondzwerf, op zoek ben. Vanavond ben ik thuisgekomen in mijn taal.” Dertig jaar geleden al zei Jari Demeulemeester van de Ancienne Belgique me: “Als ik jou hoor worden mijn ancestrale gevoelens wakker.” Het is omdat ik gebruik maak van die oer-West-Vlaamse woordenschat dat Nederlanders me komen zeggen: “Wat heb je toch mooie woorden.” Mij moeten ze niet meer vragen of ze mij verstaan. Als ik nu veel jonge groepen bezig hoor, dan kan je ze niet verstaan want de decibels overtreffen alles.

J: Het is niet enkel dat. Als je zingt moet je een taal projecteren. Het is als een toneelspeler die zegt dat hij achteraan gehoord moet kunnen worden. Dat heeft niet zozeer met volume te maken maar met je machinerie. Wat je ook zingt, je moet je lied projecteren naar de mensen Als die taal dan woorden bevat waarover de mensen vragen moeten stellen, dan is dat nog veel toffer. De Vlaamse taal hoeven ze niet te vertalen in Nederland. Die heeft nuances en klanken die het warmer en aantrekkelijker maken. Maar samen gaan we naar Holland. (lacht)
W: Ja, met onze geladenheid en onze complexen. Maar ik voel dat de Nederlanders van ons houden. We kunnen niet zonder elkaar.
J:Toch is zingen er anders dan hier. Ik heb de indruk dat na een optreden de Nederlanders naar huis gaan. In Vlaanderen begint er dan een nieuwe voorstelling, dan begint het feest pas echt.

Samen spelen
J: Toevallig hebben wij al twee keer samen opgetreden in Nederland. Het was gewoon het idee van een theaterdirecteur om ons allebei op dezelfde affiche te plaatsen. Als jongste zong ik het eerste deel van de avond. Willem zong het tweede deel. Ik heb toen ontdekt, ook door de reacties van het publiek, hoe dicht wij bij elkaar staan ook al beoefenen we ons vak op een verschillende manier. Vlamingen zijn vertellers. Dat vind ik een sterk punt in wat Willem doet; er zijn de liederen en er is de vertelling. Ik probeer dat ook te doen. Ik heb mijn hele leven gezegd: “Ik studeer voor Willem Vermandere.” (lacht)
W: Ik heb, denk ik, mijn synthese gevonden. Een lach en een traan, tederheid en uit mijn sloffen schieten, af en toe. Ik ben eerder een ‘diseur’ van mijn liedjes, zoals Brassens dat noemde. Johan is een echte vocalist. Zijn stem is zijn instrument.

J: Ik doe iets helemaal anders. Ik probeer ook die vertelling te krijgen, maar probeer vooral echt te zingen. Ik probeer naar de essentie te gaan van wat ik doe. Het heel eigenaardige is, toen we samen optraden voelde ik hoe wij verbonden zijn met elkaar, hoe verschillend onze benadering ook mag zijn.
W: Maar het klikt hé. Uw jazzy manier van zingen en mijn manier van vertellen. En ook onze Zuiderse taal, natuurlijk. Ons ‘Belgisch’, zoals ze dat daar noemen. Want ‘Vlaams’ kennen ze niet. Voor onze tournee moeten we zoeken ook iets samen te doen.
J: Tijdens die tournee zullen we proberen tussen onze twee programma’s een brug te slaan. Ik hoor al hoe Willem mij een moment mee zal komen begeleiden op zijn basklarinet. Dat in­strument kan zo diep gaan in het gevoel. Ik zie ons ook iets doen in het Frans. Willem vertelde me dat hij een aantal van zijn chansons in het Frans vertaalde. Je moet weten dat het Frans voor mij bijna even natuurlijk is als het Nederlands. Ik ben geboren in die smeltkroes van Brussel.
Hierop declameert Vermandere spontaan een hele strofe van De Wind in het Frans.

J: Ikzelf schreef ook enkele liederen in het Frans en won in 1975, uitgerekend op 11 juli, de Vlaamse nationale feestdag, het festival van het Frans chanson in Spa. (lacht) De hele francofonie was daar. De Canadees Charlebois heeft in een ander jaar hetzelfde concours gewonnen. Ikzelf zing bijna altijd een liedje in het Frans. Ik ben schatplichtig. Tenslotte komen wij voort uit de oude traditie van de troubadours. Dat begrip is geëvolueerd door de eeuwen maar ik kan niet zeggen dat ik iets heb uitgevonden. Ik heb mijn synthese gemaakt van alles waar ik van hield. En voor mij was dat vooral het Franse chanson. Ik heb altijd die binding met het Frans chanson behouden. En Willem is zeker ook beïnvloed door de Québecois Félix Leclerc en zijn Moi, mes ­souliers ondermeer.
W: Of zijn La chanson du pharmacien.

© Foto: Jo Clauwaert

Zichzelf blijven
W: Wat wij eigenlijk doen op het podium is zeggen wie we zijn. Het publiek mag weten wat je blij maakt, waar je je boos over maakt, met welke blik je naar de wereld kijkt. Lang geleden mocht ik een vijftal keer in het voorprogramma zingen van de blinde Jules De Corte. Het was leuk te horen hoe hij dan lachend zei: “Willem, je ziet er goed uit”, of “Wanneer hebben wij elkaar het laatst gezien?” Maar als gouden raad zei hij me ook: “Het enige wat je als zanger moet doen is zeggen aan de mensen wie je bent.” Het is ook belangrijk om een optreden te doseren, te timen. De volgorde van je liederen moet je opbouwen. Ik zing natuurlijk een lied over de Eerste Wereldoorlog, maar geen twee, zeker niet in een programma van slechts een uur.

J: Timing, dat leer je gaandeweg. Maar wat Willem zegt over vertellen wie je bent, dat klopt. Een mooi voorbeeld hiervan is het Frans chanson van Jacques Debronckart Adelaïde. Daarin zegt hij: “iedereen is van ergens, niemand is van nergens”. Iedereen zingt zoals hij gebekt is. We zingen allebei op een heel andere manier. Maar wat we doen heeft dezelfde intentie. We zeggen waar we vandaan komen, al doe ik dat soms op de meest exotische ritmes. Het is door over jezelf te zingen dat de mensen zichzelf ‘herkennen’. Zo worden wij, zangers, een bevestiging voor de mensen die ons beluisteren. Ik zie drie functies voor onze chansons: een soort troost brengen, mensen wijzen op – dat zijn protestsongs toch – en een soort verbinding maken met anderen. Mensen kunnen daar stil van worden. En een geslaagde avond is voor mij een optreden waarin ook ‘stilte’ is geweest. Er is niet enkel de lach. Er is ook de stilte. Als ik het lied Een vriend zien huilen zing, een vertaling van Brels Voir un ami pleurer, dan voel ik soms een aarzeling bij het publiek voor het applaus. Als dat lukt, dan is de avond echt goed geweest. En daarna moet je natuurlijk het meest vrolijke lied uit je repertoire zingen.

Al veertig jaar
W: Als mensen niets zouden herkennen in onze liederen, dan zouden we al lang stil gevallen zijn. Dan hielden we het geen veertig jaar vol.
J: Je krijgt ook nog steeds bevestiging van wat je doet. In zo’n dubbelconcert is dat bijzonder. Er zijn mensen die in mijn wereld zitten, anderen horen meer in de wereld van Willem thuis. Die vragen zich misschien af of ze die andere artiest ook zouden kunnen appreciëren. En dan blijkt dat toch te lukken.
W: En er zijn ook nog steeds nieuwe luisteraars die ons ontdekken. Ik trad onlangs voor het eerst op in Maastricht. Het was op een literaire avond waar ik tussenin vier maal een paar liedjes zong. Maar toch kwamen op het einde mensen naar me toe die zegden: “Schande dat we nu pas je liederen ontdekken!” Elk optreden is ook apart door die persoonlijke toets. Bij elk optreden moeten mensen het gevoel hebben dat je dit maar één keer doet.
J: Elke avond moet aanvoelen als de eerste en laatste keer dat je het doet.
W: En we zullen die avond die nooit meer terug komt toch niet verknoeien, hé. Wij voelen ons vaak als een spits die elke keer weer moet scoren.
J: (lachend) Mochten wij zingen zoals de spelers van de Belgische nationale ploeg voetballen, dan was ons liedje al lang uitgezongen.

Niet dus. Het wordt binnenkort* minstens tien keer gezongen op Nederlandse podia.

www.willem-vermandere.be
www.johanverminnen.be

*© Dit artikel verscheen eerder in New Folk Sounds 118 (augustus/september 2008)  en wordt in het kader van de folkcanon opnieuw gepubliceerd.

Scroll naar boven