About towers
(Appel Rekords, APR1399/ARC Music, EUCD2935)
Wör, het inventieve kwintet met Fabio Di Meo (bariton sax), Jeroen Goegebuer (violen, mandoline, banjo), Bert Ruymbeek (accordeon), Jonas Scheys (gitaren en contrabas) en Pieterjan Van Kerckhoven (doedelzakken, sopraansaxofoon en piano), momenteel één van die bezettingen die ook in het buitenland heel weinig furore maakt (althans voor de corona crisis, en dat komt daarna wel weer goed), is aan zijn derde album toe. Weten ze ons andermaal te verrassen? Ze blijven alvast trouw aan hun initieel devies, rondsnuisterend in achttiende eeuwse liedboeken, waarbij ze zich vooral ook toeleggen op toenmalige beiaardboeken.
Het carillon of de beiaard staan – en hiernaar verwijst ook de titel – meer dan ooit centraal. Ze zien dat torenklokkenspel als het lokale radiostation van toen, de actuele hits slaand voor de omgeving. De, vaak professionele, beiaardiers verzamelden ijverig melodieën, en gingen hiermee vervolgens aan de slag. Die collecties verwierven via diverse uitwisselingen een internationaal karakter, en zo verspreiden deuntjes zich over heel het continent. Vaak is de oorspronkelijke herkomst van wat bewaard gebleven is nauwelijks nog te achterhalen.
Met hun verbrede instrumentarium zorgt Wör voor een 21ste eeuwse, niet conventionele akoestische remix van die deuntjes, waarvan ze overigens heel getrouw de bronverwijzingen vermelden. Geopend wordt met Beyaert, een stevige bewerking van ‘Heden is ons een kindeken geboren’ uit het Antwerpse liedboek van 1728. Rauw ingezet op de viool – waarna gitaar de ritmiek gaat accentueren en de saxofoons mee in de melodie stappen – gaat dit nummer over in een fluweelzacht intermezzo, en zo ontwikkelt dit complexe en boeiend uitgepuurde arrangement zich verder, uitmondend in finale waarin het er even, gecontroleerd kakafoon aan toegaat. Extra percussie wordt hier voorzien door Joren Cautaers, die als gast ook zijn opwachting maakt in Bien amoureux.
De klankkleuren optimaal laten spelen vanuit hun instrumentenkeuzes en arrangementen blijft nu eenmaal één van hun waarmerken. Het is vooral Pieterjan die hiervoor tekent. Elk van de instrumenten neemt ergens wel het voortouw, zonder dat dit aan het ‘Wör’-gevoel afbreuk doet.
Haast onopgemerkt schuiven ze van melodie naar begeleiding en worden telkens weer andere dialogen opgezet. In Berlo zijn het bijvoorbeeld gitaar, accordeon en vervolgens de mandoline die het nummer inzetten, waarna de trombone van gastmuzikant Lode Mertens en de baritonsax mee invallen, en de doedelzak mee in de afsluitende lijn stapt.
En hoe lichtvoetig subtiel is het fijnbetokkelde Jolies filles niet, en wat te zeggen van de ietwat melancholisch inzettende menuetsuite Ketting (De Gruijtters, Antwerpen, 1746) dat haast rockend, met enkele staccato’s opengebroken wordt, wat een heerlijke spanningsboog oplevert. Een vijftal nummers wilden ze nog dichter terugbrengen naar de wortels ervan: het carillon. Ze vonden in Liesbeth Janssens de ideale partner om dat van de Sint-Pietersbandenkerk van Lommel mee een plaats te verlenen, onder meer in de ingetogen Aria (n°60) uit hetzelfde manuscript.
Boeiend is het minste wat gezegd kan worden van hun aanpak van het Menuet in G, BWV Anhang 114, dat ze terugvonden in een manuscript van Christian Petzold, waarin de oorspronkelijke melodie vooral het accordeon en de sopraansax aangebracht worden. Virtuoos is de gewaagde vioolintro in Climate march, waarin zich gaandeweg ook een heuse brassband lijkt te ontplooien, geïnspireerd op Wandenbrille’s evergreen N°86 (1778). Even komt het beiaard op zijn eentje aan bod, met het Andante Fiocco, n°49 (De Gruijtters, 1746).
Een ietwat jazzy inzet van d’Afnemen n°D41 (Collectie Di Martinelli, Diest, ca. 1750) vormt de opening op een heel potige interpretatie waarin onder meer de doedelzak een wervelende positie inneemt, en mee de steeds wisselende dynamiek ondersteunt. Uit die verzamelingen pakken ze voorts nog uit met het afsluitende introspectieve Cecilia.
Gelijkluidend is hun versie van het Frans-Vlaamse La jolie petite (Dupont, Saint-Omer, 1780), hier hertiteld als Dupont. Daar verzorgen doedelzak en viool enkele heel puike intermezzo’s, binnen het ronkende geweld. Voor Bien amoureux legden ze hun oor te luisteren bij Menuet n°115 (De Gruijtters, 1746) en de hit Quand on est bien amoureux (Trappeniers, Brussel, 1779), waarin andermaal ook het beiaard terug komt opduiken en Cautaers doffe trommelslagen laat weerklinken.
Waar anderen er vaak heel goed in slagen om vanuit eigen nummers een neotraditie uit te bouwen, kiest dit gezelschap radicaal voor het promoten van de recyclage van oud materiaal, en dat siert hen enorm. Hun krachtige presence op het podium kunnen we zonder enige moeite mee oproepen bij het beluisteren van deze briljante schijf, voldragen van de barokke folk.